Beschrijving
De zeeprik (Petromyzon marinus) is een organisme uit de familie der prikachtigen (Petromyzontidae), die deel uitmaakt van de rondbekken. Op grond van enkele afwijkende kenmerken vormen rondbekken een speciale klasse van organismen die vroeger tot de vissen werden gerekend. Alle andere zoetwatervissen in Nederland behoren tot de beenvissen. In plaats van kaken bezitten prikken rondom de bek een zuigschijf, die bezet is met tanden. De normaal bij vissen aanwezige buik- en borstvinnen ontbreken, maar ze hebben wel een (doorgaans tweedelige) rugvin die ver achter op het lichaam is geplaatst. De zeeprik is vuilwit tot grijswit van kleur en heeft een opvallend gemarmerd vlekkenpatroon. De ronde palingachtige vorm is naar achteren toe ietwat zijdelings samengedrukt. De volwassen zeeprik is tussen de 70 en 90 cm lang (maximum lengte 120 cm). Hiermee is de zeeprik ze de grootste prikkensoort in Europa is. De lengte, kleur, vlekkentekening en plaatsing van de tanden in de zuigbek onderscheiden de soort van de beek- en de rivierprik.
Ecologie
De zeeprik parasiteert, net als de rivierprik, op andere vissen. Hij zuigt zich met zijn zuigschijf vast aan – doorgaans – grotere vissen. Met behulp van de tanden schraapt de zeeprik een wond om vervolgens te leven van het opgevangen bloed en weefselvocht. In veel gevallen overleven de slachtoffers een aanval van de zeeprik. De zeeprik is een anadrome trekvis: de dieren leven in zee en trekken naar zoet water om te paaien. Goede paailocaties voor de soort liggen in de midden- en bovenlopen van de grote rivieren; het betreft ondiepe plekken (circa 50 cm diep) met hoge stroomsnelheden (1-2 m/s) en een stenige, door de zon verwarmde bodem. De trek naar de paaigebieden vindt plaats in de periode van februari tot juni; tijdens de trek eten de zeeprikken niet. Eenmaal aangekomen op de paaiplaatsen beginnen de mannetjes met het vestigen van een territorium, waarbij een nestkuil wordt gemaakt. Ze proberen de later arriverende vrouwtjes door middel van geurstoffen te lokken. Na de paring geven de vrouwtjes duizenden eitjes vrij, die na bevruchting worden bedekt met een dun laagje zand. Na de voortplanting sterven de meeste ouderdieren. De larven komen na ongeveer veertien dagen uit. Ze blijven de eerste vier weken op de paaiplaats in de zandbodem, om zich daarna door de stroom mee te laten voeren naar geschikte, modderige plaatsen. De volgende vijf tot acht jaar leven ze in de modderbank, waar ze zich voeden met algen, plantenresten en ander organisch materiaal, dat ze uit het water filteren. In het larvestadium bereikt de zeeprik een lengte van ongeveer 15 cm, waarna hij van gedaante verandert tot een vrij zwemmende en bloedzuigende parasiet die naar zee zwemt. Tijdens de metamorfose ontwikkelen zich de ogen, tanden en de geslachtsorganen. Eenmaal in zee groeit de soort snel door te parasiteren op grote vissen. Na een verblijf van ongeveer drie jaar in zee trekken de volwassen zeeprikken de rivier op naar de paaigebieden om voor voortplanting te zorgen, hiermee de levenscyclus voltooiend.
Verspreiding
De zeeprik heeft een Noord-Atlantisch areaal (Noord-Amerika, Europa). In Europa leeft de soort verspreid langs de kusten en in de grote rivieren van Noord-Rusland tot in de Middellandse Zee. De zeeprik gebruikt ons land alleen als doortrekgebied op weg naar geschikte paaiplaatsen halverwege Duitsland. Door verstuwing van grote rivieren en hun zijtakken kunnen veel paaigebieden niet meer bereikt worden. Het gevolg is dat het aantal waargenomen dieren in ons land in de periode 1930 tot 1990 met een factor tien tot honderd is afgenomen. Sindsdien is er voortdurend een lichte stijging in het aantal vangsten. In België trok de zeeprik vroeger de Schelde en de Maas op, maar sinds de jaren 1920 is de soort hier door kanalisatie, watervervuiling en biotoopvernietiging uitgestorven.
Terwijl de soort in West-Europa bedreigd is, wordt ze in delen van Noord-Amerika als een ware plaag beschouwd. De parasiet heeft zich hier in de eerste helft van de 20e eeuw gevestigd in enkele grote meren (Huron-, Michigan- en Bovenmeer) om vervolgens gigantisch uit te breiden en de populaties van lokale vissoorten te minimaliseren.
Bescherming
Het passeerbaar maken van dammen en stuwen, zodat de zeeprikken en andere riviertrekvissen vanuit zee de paaigebieden kunnen bereiken, vormt een belangrijke oplossing voor het herstel van de zeeprikpopulaties in de Rijn en de Maas. Ook de verbetering van de waterkwaliteit in de midden- en bovenloop van deze rivieren is van belang voor de ontwikkeling van de zeepriklarven.
Bronnen
Deskundigheid
Imaris (voormalige Rijksinstituut voor visserijonderzoek) Stichting RAVON (Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland). Sportvisserij Nederland (voormalig OVB, Organisatie ter Verbetering van Binnenvisserij).
Literatuur
- Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie 2005. De zoetwatervissen van Nederland, ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
- Nie, H.W. de, 1997. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Voorstel voor een Rode Lijst. Stichting Atlas Verspreiding Zoetwatervissen, Nieuwegein.
Websites