Beschrijving
De zandhagedis (Lacerta agilis) is de grootste hagedissensoort in Nederland: een robuust gebouwde hagedis met een hoge kop en een stompe snuit. Mannetjes hebben een zwaardere kop dan vrouwtjes. Het dier is gemiddeld 11 tot 17 cm lang, de maximumlengte is 20 cm (met een intacte staart). De middelste 8-16 lengterijen van de rugschubben zijn smaller dan die op de rest van de rug. De buikschubben zijn in zes lengterijen gerangschikt. Hoewel veel kleurvariatie voorkomt, hebben zandhagedissen doorgaans een bruine of grijsbruine rug en staart. Mannetjes hebben in het voorjaar een groene kleur op de kop, de flanken en de buik. Midden over de rug loopt een witte lijn, die vaak in losse streepjes is uiteengevallen. Aan weerszijden van de zone met versmalde rugschubben loopt een lichtgekleurde band die doorloopt tot op de staart. Op de rug en de flanken liggen donkere vlekken, waarbij de vlekken op de flanken vaak een lichte kern hebben. Deze zogenaamde oogvlekken zijn bij jonge dieren heel opvallend. Mannetjes hebben meer donkere vlekjes op de buik dan vrouwtjes. De laatste hebben, evenals jonge dieren, een gelige tot crèmekleurige buikkleur. Hoogst zelden komen volkomen ongevlekte dieren voor.
Ecologie
Zandhagedissen komen voor in zandige, droge, open terreinen in heiden en duinen, respectievelijk met struikhei (Calluna vulgaris) en helm (Ammophila arenaria) als de belangrijkste structuurbepalende soorten. De aanwezigheid van voldoende zonnige plekken om op te kunnen warmen is een belangrijk vereiste voor het leefgebied van de zandhagedis. Hierbij is optimaal de afwisseling van hoge en lage planten en van plekken met open zand en dichte begroeiing. Op de heide is de aanwezigheid van hoge, oude heideplanten met een dikke strooisellaag van belang. De dieren hebben een duidelijke voorkeur voor warme, beschutte plekken met een zuidexpositie. Ze zijn plaatstrouw en de mannetjes verdedigen een territorium. Na de winterslaap verschijnen, vanaf april, het eerst de mannetjes. Twee weken later begint de paarperiode en vanaf eind mei tot eind juni worden de eieren gelegd in door de vrouwtjes gegraven holletjes van 4-10 cm diep. Een vrouwtje legt 4 tot 15 eieren, die na 2-3 maanden uitkomen. In september begint bij de volwassen dieren de winterrust, maar jonge dieren kunnen tot half oktober actief blijven. Zandhagedissen hebben een generatieduur van ongeveer vijf jaar, maar individuele dieren kunnen veel ouder worden, tot 18 jaar. Het voedsel bestaat uit insecten (sprinkhanen, kevers, motten, niet-harige rupsen), spinnen, slakken en ook bloemknoppen.
Verspreiding
Zandhagedissen komen voor in het grootste deel van Noord- en Midden-Europa. Oostwaarts strekt het areaal zich uit tot het Baikalmeer en Noordwest-China. In Engeland heeft de soort een beperkte verspreiding (alleen in het zuiden en noordwesten). Verder wordt de soort aangetroffen in Zuid-Zweden en Noordoost-Spanje, maar de zandhagedis ontbreekt in Noorwegen, Finland, Ierland, Portugal en Italië. In Nederland komen zandhagedissen voor op de zandgronden en spoordijktaluds in de zuidoostelijke helft van het land, met uitzondering van het grootste deel van Noord-Brabant, verder in de Hollandse kustduinen en op de Waddeneilanden Vlieland en Terschelling. De grootste populaties leven op de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, in Midden-Limburg (Meinweggebied) en in de duinen van Noord-Holland.
Bescherming
De zandhagedis staat op de Rode Lijst te boek als kwetsbare soort. Het leefgebied is de laatste vijftig jaar sterk afgenomen en veel van de overgebleven habitats zijn van magere kwaliteit. Het natuurbeheer vereist soortspecifieke maatregelen voor zandhagedissen om de juiste variatie in vegetatiestructuur te krijgen en te behouden. Het gangbare (integrale) beheer van de heiden in het binnenland voldoet meestal niet. Bovendien zijn veel heidevelden verruigd met bos en versnipperd. Zandhagedissen hebben een beperkt kolonisatievermogen en ze zijn daarom gebaat bij verbindingen tussen geïsoleerde leefgebieden. In de kustduinen kan begrazing resulteren in open plekken waar zandhagedissen van profiteren, maar ook hier kunnen de populaties effectiever vergroot worden door een meer soortgericht beheer. Plaatsen waar zandhagedissen eieren hebben gelegd, mogen niet worden bereden of betreden. Soortspecifieke beheersmaatregelen voor de zandhagedis komen vaak ook ten goede aan meer beschermwaardige diersoorten, zoals grondbroedende vogels, warmteminnende ongewervelden en andere reptielen.
Bronnen
Externe deskundigheid
Stichting RAVON (Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland).
Literatuur
- Arnold, E.N., J.A.Burton & D.W.Ovenden (1978). Elseviers Reptielenen- en Amfibieëngids.
- Hom, C.C., P.H.C. Lina, G. van Ommering, R.C.M. Creemers & H.J.R. Lenders (1996). Rode Lijst van bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieën in Nederland. IKC-Natuur, rapport nr. 25, Wageningen. Overleg Duinhagedis (1999). De Duinhagedis voor de toekomst behouden, UVAmsterdam. Stichting RAVON (2000). Zandhagedis in de provincie Utrecht. Inrichting en beheer.
Websites