Beschrijving
Met een lengte tot 150 cm en een gewicht van maximaal 30 kilo is de zalm (Salmo salar, familie Salmonidae) een van de grootste vissoorten in ons land. De zalm is een anadrome trekvis met een zoetwaterfase (parr-stadium) en een zoutwaterfase (smolt-stadium). In het parr-stadium zijn de (jonge) dieren donker gekleurd met zwarte vlekken op de zijkant. Met het bereiken van het smoltstadium worden de vissen lichter van kleur. Met het opgroeien in de oceaan wordt de rug blauwgroen en ontstaan kleine donkere (kruisvormige) vlekjes, vooral boven de zijlijn. Tijdens de paaiperiode worden de volwassen dieren donker van kleur met grote rode en zwarte vlekken. In deze periode krijgen de mannetjes een omhooggekromde onderkaak (haakbek). De zalm lijkt op de zeeforel (Salmotrutta), maar onderscheidt zich onder meer door een langere en dunnere staartbasis (de wortel) en een kleinere en spitsere kop. Door het voorkomen van hybriden is dit verschil soms lastig te zien, zelfs voor deskundigen.
Ecologie
De zalm is bekend om het vermogen terug te keren naar de geboorterivier. In een natuurlijke situatie is het percentage terugkerende zalmen bijna 100%. Enkele vissen verdwalen en kunnen op deze manier andere rivieren bevolken. De paai- en opgroeigebieden liggen in de bovenloop van grote rivieren, in helder, schoon, zuurstofrijk water. Ze paaien boven ondiepe, slibvrije grindbanken waar een matige stroomsnelheid heerst. De exemplaren die aan de paaitrek deelnemen, zijn meestal groter dan 60 cm en hebben minstens één winter op zee doorgebracht. De vissen eten niet of nauwelijks tijdens de stroomopwaartse trek van twee à drie maanden. Eind december bereiken ze hun doel. De vrouwtjes graven met hun staart nestkuilen in de grindbodems, waarin tot 30.000 geeloranje eieren worden afgezet, gelijktijdig met de mannelijke hom. De kuil wordt met grind afgedekt. Een vrouwtje paait met meerdere mannetjes. Het overgrote deel van de zalmen sterft na de paai, maar circa 5 % keert terug naar zee en kan het volgende jaar opnieuw deelnemen aan de voortplanting. Afhankelijk van de watertemperatuur duurt het 70 tot 200 dagen voordat de 7 mm grote larven uit de eieren komen. Het voedsel van de larven bestaat grotendeels uit kleine waterdiertjes. Vanaf circa 10 cm lengte schakelen de jonge zalmen over op visjes, waar later in zee kreeftachtigen en grotere vissen aan worden toegevoegd. Na een tot drie jaar, bij een lengte van 10 tot 15 cm, trekken de jonge dieren richting zee. Een klein deel van de mannelijke dieren ontwikkelt zich in de opgroeigebieden tot vroegrijpe, kleine mannetjes die geen smolt-stadium bereiken en niet naar zee trekken. Deze jonge zalmen gaan in het daaropvolgende paaiseizoen de concurrentie aan met de grote vissen die vanuit zee komen.
Verspreiding
De zalm heeft een Noord-Atlantisch areaal. Atlantische zalmen trekken in open zee tot aan de westkust van Groenland. In de Europese kustzone komt de soort voor vanaf de poolcirkel tot in Noord-Portugal. Van oudsher kende men in Nederland twee zalmrassen, namelijk de Maaszalm en de Rijnzalm. De Maaszalm migreerde naar paaigebieden in België en Frankrijk en, via de Roer, ook naar Duitsland. De Rijnzalm migreerde naar paaigronden in Duitsland en Zwitserland. Sinds het midden van de twintigste eeuw worden beide rassen als uitgestorven beschouwd. Het afgelopen decennium hebben herintroducties plaatsgevonden, waarbij eieren en jonge zalmen zijn uitgezet in zijriviertjes van de Maas (in de Ardennen) en de Rijn (Sieg, Ahr). In Nederland wordt de soort weinig waargenomen, omdat ze de grote rivieren uitsluitend gebruikt als doortrekroute en de aantallen klein zijn. Er zijn in Nederland 300 zalmen uit zee (en meer dan 4800 zeeforellen) gevangen in de periode 1994 tot 2000 voor een onderzoek aan trekvissen.
Bescherming
De belangrijkste oorzaken voor het uitsterven van de zalmpopulaties in de stroomgebieden van Rijn en Maas zijn morfologische en hydrologische veranderingen zoals kanalisatie, de aanleg van stuwen, het verwijderen van eilanden en bedijken van uiterwaarden. De verslechterde waterkwaliteit (na 1900) en de visserij spelen een minder belangrijke rol bij deze aftakeling die al begon in de negentiende eeuw. In het estuarium bevinden zich twee grote knelpunten die de migratie belemmeren: de Haringvlietsluizen en de Volkerakdam. Het aanbrengen van vispassages bij diverse stuwen en het herstel van paai- en opgroeigebieden in België en Duitsland en verder een aanzienlijke verbetering van de waterkwaliteit in de afgelopen jaren, vormen gunstige ontwikkelingen voor de zalm en andere trekkende vissoorten. Deze maatregelen werpen resultaten af, want er zijn tussen 1990 en 2004 honderden terugkerende zalmen in de Sieg geteld. Echter, van een zichzelf in stand houdende populatie in de Rijn nog geen sprake; de aantallen terugtrekkende zalmen zijn tussen 2000 en 2004 weer dalende.
Bronnen
Deskundigheid
Imaris (voormalige Rijksinstituut voor visserijonderzoek) Sportvisserij Nederland (voormalig OVB, Organisatie ter Verbetering van Binnenvisserij).
Literatuur
- Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie 2005. De zoetwatervissen van Nederland, ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
- Nie, H.W. de, 1997. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Voorstel voor een Rode Lijst. Stichting Atlas Verspreiding Zoetwatervissen, Nieuwegein.
Websites