Beschermde natuur in Nederland soorten en gebieden in wetgeving en beleid

Wet natuurbescherming (16 december 2015): Paragraaf 3.3. Beschermingsregime andere soorten

De relevante artikelen voor het beschermingsregime voor andere soorten staan in Hoofdstuk 3 in de artikelen 3.10  en 3.11 van de Wet natuurbescherming. Deze soorten staan in de bijlage onderdeel A (dieren) en bijlage onderdeel B (vaatplanten) van de Wet natuurbescherming.

Dit beschermingsregime heeft betrekking op:

  • In het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten in de bijlage van de wet  en hun vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen;
  • Vaatplanten van de soorten in de bijlage van de wet in hun natuurlijke verspreidingsgebied.

De van toepassing zijnde verboden staan in artikel 3.10 lid 1 van de Wet natuurbescherming. Het is verboden om:

  1. De bedoelde zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers opzettelijk te doden of te vangen;
  2. De vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen;
  3. De bedoelde vaatplanten opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.

De verboden zijn niet van toepassing op de bosmuis, de huisspitsmuis en de veldmuis als deze dieren zich bevinden in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken (artikel 3.10 lid 3
Wet natuurbescherming).

Artikel 3.10 lid 2 Wet natuurbescherming bepaalt dat een ontheffing of vrijstelling mogelijk is van de hierboven genoemde verboden 1 t/m 3, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3.8 lid 1, 2 en 5
Wet natuurbescherming. Dat betreft:

  • Een ontheffing van de verboden door Gedeputeerde Staten;
  • Een vrijstelling van de verboden bij verordening door Provinciale Staten.

Voor de ontheffing of vrijstelling gelden nadere voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om in aanmerking te komen voor een vrijstelling  resp. voor toewijzen van een aanvraag voor een ontheffing (artikel 3.8 lid 5
Wet natuurbescherming).

De Minister van EZ kan per ministeriële regeling bepalen dat voor door hem aangewezen soorten of aangewezen categorieën van handelingen een melding is vereist aan Gedeputeerde Staten.
Provinciale Staten kunnen bij verordening regels stellen waaraan de melding moet voldoen.

Voor meer informatie, raadpleeg de volledige teksten van de Wet, Besluit en Regeling natuurbescherming (zie www.wetten.overheid.nl).