Uiterlijk
De veenbesparelmoervlinder is een vrij kleine parelmoervlinder (vleugellengte 17-21 mm) die door zijn roodbruine kleur goed opvalt als hij laag over de hoogveentjes vliegt. Als de vlinder op een bloem zit, is de roodbruin met paars getekende onderkant goed zichtbaar.
Verspreiding
De oudst bekende waarneming van de veenbesparelmoervlinder dateert uit 1859 bij De Punt in Groningen. Begin twintigste eeuw werd de soort ontdekt bij Venlo en vervolgens op diverse plaatsen in Drenthe en in het Wooldse veen bij Winterswijk. Op de meest plaatsen is de soort inmiddels verdwenen. Tegenwoordig is de veenbesparelmoervlinder een uiterst zeldzame standvlinder die, verdeeld over 10 plaatsen, nog in vier populaties in Drenthe voorkomt. Geen van deze locaties telt meer dan enkele tientallen vlinders en alle dreigen op korte termijn te verdwijnen. In 1993 zijn in het Bargerveen veenbesparelmoervlinders vanuit het Dwingelderveld uitgezet, maar dit heeft niet tot een vestiging geleid.
Leefgebied en voedsel
De veenbesparelmoervlinder leeft in hoogveentjes die door bos omgeven worden en langs de oevers van vennen met hoogveenontwikkeling. Vaak zijn in het leefgebied verschillende stadia van hoogveenontwikkeling aanwezig, meestal door kleinschalige verveningen in het verleden. Er groeit veel kleine veenbes en lavendelhei en het gebied staat onder invloed van enigszins gebufferd, maar voedselarm grondwater. De waardplant van de veenbesparelmoervlinder is de kleine veenbes, soms ook lavendelhei. De vlinders voeden zich met nectar van gewone dophei. Is er wateraardbei aanwezig, dan zijn de vlinders geregeld hierop te vinden.
Verblijfplaatsen
Het vrouwtje zet de eitjes af op de onderzijde van de bladeren van de kleine veenbes, soms lavendelhei. Geschikte planten groeien in uitgestrekte velden veenbes maar ook als afzonderlijk takje tussen pollen dophei. De rupsen komen in augustus uit en overwinteren in de moslaag of op een blaadje van de waardplant. Pas in april, wanneer de knoppen van de veenbes openbarsten, komen de rupsjes te voorschijn en beginnen te eten van de jonge bladeren. Ze eten vooral van planten die op open, zonnige plaatsen groeien. De rupsen leiden een verborgen bestaan en zitten meestal weggekropen tussen het mos. De verpopping vindt plaats aan een houtige of verdorde stengel in de vegetatie.
De vlinders vliegen tussen half juni en begin juli en zijn alleen actief bij zonnig weer. Daarom zijn ze moeilijk waar te nemen bij minder gunstige weersomstandigheden.
Eisen aan de omgeving
Goed ontwikkelde hoogveentjes met veel kleine veenbes en lavendelhei en onder invloed van zwak gebufferd, voedselarm grondwater. Door het geringe formaat van geschikte veentjes zijn de afzonderlijke vindplaatsen te klein voor een duurzame populatie. Hierdoor is het noodzakelijk dat er diverse veentjes op afstanden van niet meer dan enkele kilometers bij elkaar liggen, waartussen uitwisseling van vlinders kan plaatsvinden. Voor een duurzame populatie is naar schatting minstens 15 ha geschikt leefgebied nodig met een minimale oppervlakten van 0,5 ha per veentje. De omgeving van de veentjes bestaat in onze streken uit bos en dit is mogelijk een voorwaarde voor een gunstig, boreaal microklimaat.
Staat van instandhouding in Nederland
Ongunstig. Rode Lijst-status: ernstig bedreigd. Sterke afname in aantal sinds 1992. De veenbesparelmoervlinder is beschermd onder de Flora- en faunawet.
Deskundigheid
De Vlinderstichting;
OBN-Deskundigenteam Fauna.
Literatuur
- Bink, F.A. (1992) Ecologische Atlas van de Dagvlinders van Noordwest-Europa. Schuyt en Co., Haarlem.
- Bos, F.G., M.A. Bosveld, D.G. Groenendijk, C.A.M. van Swaay & I. Wynhoff (2006). De dagvlinders van Nederland verspreiding en bescherming. Nederlandse Fauna 7. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. In samenwerking met De Vlinderstichting, Wageningen.
- Middelkoop, N. & Veling, K. (1987) Oecologisch onderzoek aan drie dagvlindersoorten in Drentse hoogveenrestanten. Verslag Natuurbeheer nr. 943, LU Wageningen.
- Mousson, L., Nève, G. & Baguette, M. (1999) Metapopulation structure and conservation of the cranberry fritillary Boloria aquilonaris (Lepidoptera, Nymphalidae) in Belgium. Biological Conservation 87, 285-293.
- Ommering, G. van, I. van Halder, C.A.M. van Swaay & I. Wynhoff (1995) Bedreigde en kwetsbare dagvlinders in Nederland : toelichting op de Rode Lijst. IKC-rapport nr. 18 IKC-Natuurbeheer, Wageningen.
- Schtickzelle, N., WallisDeVries, M.F., Baguette, M. (2005) The cranberry fritillary butterfly: a bog specialist tottering on the brink of extinction in Belgium and The Netherlands. Oikos 109, 89-100.
- Van Swaay, C.A.M. & Wallis de Vries, M.F. (2001) Beschermingsplan Veenvlinders 2001-2005. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 52, Ministerie van LNV, 's Gravenhage.
- Wallis de Vries, M.F. (1999) Toestand en Perspectief voor Dagvlinders in Hoogveen in Drenthe: Veenbesparelmoervlinder, Veenbesblauwtje en Veenhooibeestje. Rapport VS99.17, De Vlinderstichting, Wageningen.
- Wallis de Vries, M.F. (2003) Bescherming van de veenbesparelmoer-vlinder: nog geen vaste grond onder de voeten. De Levende Natuur 104(1), 11-15.
- Wallis de Vries, M.F. (2005) Bescherming van de veenvlinders bij Staatsbosbeheer: tussenrapportage. Rapport VS2005.002, De Vlinderstichting, Wageningen.
Websites