Beschrijving
De vale vleermuis (Myotis myotis, familie Vespertilionidae) is met een kop-romplengte van 7 tot 8 cm (gewicht 28 tot 40 g) en een spanwijdte van 35 tot 43 cm de grootste vleermuis van ons land. De niet in Nederland voorkomende grote rosse vleermuis (Nyctaluslasiopterus) en de Europese bulvleermuis (Tadarida teniotis) zijn de grootste van Europa. De vale vleermuis heeft tamelijk lange oren en een brede en lange snuit. De vleugels zijn ten opzichte van de lichaamslengte vrij breed en hebben een groot oppervlak. De soort is een vrij trage vlieger met een rustige, nogal zwoegende vleugelslag. De vacht van de vale vleermuis is rossig geelbruin op de rug en lichtgrijs aan de onderkant. De snuit is licht rozebruin. Aan de relatief bleke kleur heeft de soort zijn naam te danken. De wetenschappelijk naam Myotis betekent muizenoor. De soort lijkt sterk op de kleine vale vleermuis (M. blythii), die in Nederland echter niet inheems is. Op een batdetector is de vale vleermuis het best te ontvangen bij een instelling tussen 30 en 40 kHz. De tonen bestaan uit droge tikken in een traag ritme, dat plotseling kan versnellen. Dit geluid lijkt op de signalen van de laatvlieger (Eptesicus serotinus).
Ecologie
De vale vleermuis is een bewoner van ruime, warme, hoge zolders, bij voorkeur met een vrije invliegopening. Zo is de soort aan te treffen in kerken, kloosters, kastelen, scholen en oude woonhuizen; in Zuid-Europa zijn ook kraamkolonies in grotten gevestigd. De kraamkolonies kunnen in grootte variëren van enkele tot meer dan honderd exemplaren; in Midden-Europa zijn in het verleden kolonies aangetroffen van wel duizend dieren. De mannetjes verblijven in de zomer gescheiden van de vrouwtjes, al dan niet op dezelfde locatie, solitair of in kleine groepen. Per vrouwtje wordt omstreeks begin juni (slechts) één jong geboren, dat na ongeveer een maand uitvliegt. De soort houdt zich ‘s zomers vooral op in bossen en parkachtige landschappen, het meest in oude loofbossen zonder veel ondergroei, zoals beukenbossen.
Voor een belangrijk deel voeden de vale vleermuizen zich met tamelijk grote prooien die laag bij de grond leven, zoals veenmollen, spinnen, rupsen en vooral loopkevers. Deze prooien worden in de lucht opgepakt, maar ook van de grond, waarbij de vleermuis met uitgestrekte vleugels landt, de prooi oppakt en deze in de lucht opeet. Vanwege deze manier van jagen wordt de soort tot de ‘bodemduikers’ of ‘bodemspeurders’ gerekend. De vleermuis legt voor het verzamelen van voedsel vaak grote afstanden af. Tussen begin augustus en eind september vallen de kolonies uit elkaar. Vale vleermuizen kunnen tientallen kilometers afleggen naar de plek waar ze overwinteren; de grootst waargenomen trekafstand bedraagt 390 km. Ze overwinteren meestal op relatief warme plaatsen (gemiddelde temperatuur 7-8oC) in groeven, grotten en kelders, waarbij ze in groepen bivakkeren van enkele tientallen exemplaren, tot over de 100 dieren. In Nederland overwintert de vale vleermuis echter meestal solitair. In september/oktober begint hun winterslaap, die duurt tot begint maart/april. Ze wisselen soms van winterverblijf en kunnen tot 6 weken onafgebroken slapen.
Verspreiding
Het verspreidingsgebied van de vale vleermuis omvat grote delen van Midden- en Zuid-Europa. In het zuidoosten reikt het areaal tot aan de Zwarte Zee en Syrië; de noordgrens loopt via Zuid-Nederland via Duitsland tot in Noord-Polen.De vale vleermuis is zeer zeldzaam in Nederland. Er zijn incidentele waarnemingen van meestal overwinterende dieren in onderaardse kalksteengroeven, maar ook in andere soorten ondergrondse verblijven.
Bescherming
De vale vleermuis vertoont een fikse achteruitgang, zowel in Nederland als op veel plaatsen elders in Europa. Het is een van de meest bedreigde soorten, zoals veel andere zuidelijke vleermuissoorten. Bekende kraamkolonies uit de jaren zestig van de vorige eeuw, in Gelderland, Noord-Brabant en Limburg zijn verdwenen. Vermoedelijk plant de vale vleermuis zich in ons land niet meer voort. Het aantal overwinterende exemplaren is sterk afgenomen, hoewel het erop lijkt dat de aantallen de laatste tijd constant blijven. In de Zuid-Limburgse kalksteengroeven (o.a. Barakkengroeve), worden jaarlijks slechts 20 tot 30 exemplaren geteld, ongeveer 10% van de aantallen tijdens de eerste tellingen in de jaren 1940. In het midden van het land, waar vroeger met regelmaat groepen overwinterende dieren werden aangetroffen in ijs- en kasteelkelders, zijn alleen nog incidentele waarnemingen. De oorzaken van de achteruitgang zijn niet met zekerheid bekend, maar mogelijk speelt het zeldzamer worden van geschikte prooidieren (grote insecten) in het cultuurlandschap een rol.
Bronnen
Deskundigheid
Deskundigen aangewezen op grond van artikel III, lid, 5 van de Overeenkomst voor de Bescherming van Populaties van Europese Vleermuizen (Bats Agreement). Zoogdiervereniging. Regionale Vleermuiswerkgroepen.
Literatuur
- Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal en F.J. van Zadelhoff (2001). Handboek Natuurdoeltypen (tweede, geheel herziene editie). Rapport Expertisecentrum LNV nr. 2001/020.
- Limpens, H., K. Mostert & W. Bongers (red.), 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. 2e druk. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
- Limpens, H.J.G.A. 2001. Beschermingsplan Vleermuizen van Moerassen. Rapport 2001.05. Zoogdiervereniging.
- Lina, P.H.C. & G. van Ommering, 1994. Rode lijst van bedreigde en kwetsbare zoogdieren in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC natuurbeheer nr. 12.
Websites