Uiterlijk
De (Europese) Atlantische steur heeft een langgerekt laag lijf, de totale lengte ligt tussen de 1 en 2 m, meestal tussen 1,2 en 1,5 m. De verhouding maximum hoogte - totale lengte is 0,100 - 0,135. De snuit is spits en loopt licht omhoog. De steur heeft een klein oog. De bek is onderstandig, er zijn geen tanden. Aan de onderkant van de snuit, dwars op de lengteas staat een rij van vier tastdraden, zonder franje.
De kleur van een volwassen steur varieert van grijsgroen en grijsbruin tot blauwzwart op de rug en hoofd. De buik is zilverwit, wit of geelachtig. De aarsvin is gelig, de andere vinnen zijn grijs. De rug, flank en buik zijn bedekt met rijen beenplaten die door de huid heen komen. Het aantal beenplaten op de rug varieert van 9 - 16, op de flank van 24 - 40 en op de buik 8 - 14.
De determinatie van een steur is lastig omdat in Nederland gevangen steuren eerder exoten of hybriden zijn dan echte Europese Atlantische steuren. Een groot aantal uiterlijke kenmerken moeten worden bekeken en zelfs dan kunnen er nog onduidelijkheden blijven, want de (Europese) Atlantische steur kruist met andere steursoorten en daardoor ontstaan nieuwe determinatieproblemen. In van Winden et al. (1999) staat een tabel met minstens 12 kenmerken om sterlet (A. ruthenus), Siberische gladbuiksteur (A. baeri), Russische steur (A. gueldenstaedtii) en spitssnuitsteur (A. stellatus) uit elkaar te houden. Sinds 2002 is bekend dat de nog lastiger te onderscheiden Amerikaanse Atlantische steur (A. oxyrinchus oxyrinchus) ook in de Oostzee en de Botnische Golf wordt aangetroffen (Ludwig et al., 2002). Deze is alleen te onderscheiden van A. sturio door analyse van het mitochondriaal DNA.
Kortom, determinatie aan de waterkant is een illusie; om een gevangen steur tot op de soort te determineren is een terzake deskundige nodig met ervaring en moet zo snel mogelijk contact worden opgenomen met een visserijkundig instituut (RIVO, Sportvisserij Nederland (voormalig OVB, Organisatie ter Verbetering van Binnenvisserij).
Verspreiding,
De familie van de steuren kent 29 soorten in vijf geslachten die allemaal voorkomen op het noordelijke halfrond (Eschmeyer, 2003). Belangrijke verspreidingsgebieden, waar vaak meerdere soorten voorkomen, zijn de kusten van de Stille Oceaan, zowel aan de Aziatische als de Amerikaanse zijde, de Atlantische kusten van Noord-Amerika en Europa, in de Zwarte Zee en de Kaspische Zee. De (Europese) Atlantische steur kwam voor van Zuidwest Spanje, langs de kusten van Frankrijk, Engeland, de Noordzeekusten van Nederland, Duitsland, Denemarken. De Amerikaanse Atlantische steur koloniseerde gedurende de Middeleeuwen de Oostzeekust van Denemarken en Polen en de Baltische staten tot en met de Finse Golf ten koste van A sturio (Ludwig et al., 2002).
Leefgebied en voedsel
De (Europese) Atlantische steur is anadroom, dat wil zeggen: volwassen steuren trekken net als zeeforellen vanaf zee de rivier op om te paaien en keren vervolgens weer terug naar zee. Onvolwassen vissen trekken ook jaarlijks vanuit zee het estuarium in en verblijven daar gedurende enkele maanden, maar paaien niet. De steurlarven en de jonge steuren trekken weer stroomafwaarts vanaf de paaigronden naar de riviermonding en gaan na een verblijf van ongeveer twee jaar naar zee.
Voedsel
Over het foerageergedrag van de jonge (Europese) Atlantische steuren in de eerste fasen van hun levenscyclus is weinig bekend. In de Wolga voeden jonge Spitssnuitsteuren (10-35 cm) zich vooral met larven van dansmuggen (Chironomiden), aasgarnalen (Mysidacea) en vlokreeften (Gammariden), verder keverlarven, slijkgarnalen (Corophiidae), dikkopkreeftjes (Cumacea) en wormen.
De (Europese) Atlantische steur verzamelt voedsel door als een stofzuiger over de bodem te gaan waarbij bodemmateriaal tijdelijk in de uitstulpbare mond wordt opgenomen. In zee worden naast bentische organismen als schelpdieren, kreeftachtigen en wormen ook vissen als grondels en zandspieringen gegeten.
Verblijfplaatsen.
De steur is een trekkende vis, dit houdt in dat er sprake is van minstens vier verschillende verblijfplaatsen met ieder specifieke habitateisen die passen bij een levensfase. Deze plaatsen liggen honderden kilometers van elkaar.
- De Noordzee waar de volwassen steuren verblijven
- De rivier als migratieroute voor de geslachtsrijpe steur
- De paaigronden
- De rivier als verblijfplaats en migratieroute voor de larven en juvenielen.
ad. 1. Het is niet precies bekend waar in zee de volwassen steuren zich ophouden. Op een diepte tussen 20 en 40 meter in de Noordzee worden vooral niet geslachtsrijpe dieren gevangen. Volwassen dieren werden in dieper water gevangen. Van Winden et al. (1999) concluderen daaruit dat de hele zuidelijke Noordzee, en mogelijk de randen van het continentale plat, tot de verblijfplaats van de steur gerekend moeten worden.
ad. 2. Aan de hand van steurvangsten in de 17e en 18e eeuw blijkt dat de (Europese) Atlantische steur het estuarium van de Maas binnentrok. Waarschijnlijk trok de steur toen via het Haringvliet en het Hollands diep, door de Rotterdamse haven, de Rijn op, niet gehinderd door dijken. Daarnaast trokken steuren via de Zuiderzee door de IJssel naar de Rijn. Hoever de steur de Rijn optrok blijft onduidelijk, mogelijk tot Bazel (860 km) en verder ook naar zijrivieren als de Lippe, de Neckar, de Moezel en de Main.
ad. 3. Vreemd genoeg is niet bekend waar de steur in vroegere tijden paaide. Zelfs in het gebied waar de steur nu nog voorkomt, in de Garonne en de Dordogne, heeft men nooit de paaiplaatsen exact vastgesteld. De paai vindt plaats in troebel water. In Nederland lagen mogelijk paaiplaatsen in de monding van de IJssel en de Biesbosch, omdat daar door visserijkundigen kleine steurtjes werden waargenomen. Deze steurtjes waren mogelijk al maanden/jaren oud en kunnen ook veel hoger stroomopwaarts uit een ei zijn gekomen.
ad. 4. Larven en juvenielen van de steur trekken geleidelijk naar zee van de hoger stroomopwaarts gelegen paaiplaatsen. Er moeten over het hele traject in de rivier luwteplaatsen aanwezig zijn waar jonge steuren kunnen foerageren.
Eisen aan de omgeving
ad. 1. Grote steuren leven solitair op zee, waarschijnlijk op grotere diepte in de nabijheid van zeebodems met enig reliëf. Ook daar bestaat de kans dat ze gevangen worden, maar dit gevaar is het grootst als de steuren zich concentreren in riviermondingen voor de rivieropwaartse trek. Sleepnetvisserijvrij in deze zone is zeer ongewenst.
ad 2. Voor een geslaagde intrek is directe toegang tot de rivier en een geleidelijke overgang van zout naar zoet water vereist. De Nieuwe Waterweg voldoet hieraan. Het huidige spuibheer van de Haringvlietsluizen en de sluizen in de Afsluitdijk voldoen niet omdat de brakwaterzone te gering is en de stroomsnelheden in de spuikokers te hoog.
ad. 3. Omdat de locaties van de paaiplaatsen niet bekend zijn uit historisch onderzoek, kunnen alleen wat algemene voorwaarden uit onderzoek aan andere populaties worden weergegeven: paaiplaatsen liggen in de benedenloop van een rivier vanaf het punt waar geen invloed meer merkbaar is van het zoute water. De watertemperatuur ligt tussen de 15-20 ºC en heeft een zuurstofconcentratie van meer dan 6 mg O2 per liter. Op de paaiplaats is voldoende ruimte, de steur is een grote vis, daarom moet de paaiplaats van één vrouwelijke steur minstens 300 m2 groot zijn. Mogelijk voldoen luwteplaatsen tussen kribben en in meestromende nevengeulen in de benedenrivieren aan deze vooorwaarden.
ad. 4. Er moet een vrije doorgang vanaf de paaiplaatsen naar zee zijn. Onderweg naar zee liggen luwteplaatsen met ondiep water met een rijke schakering aan bodembewonende organismen die als voedsel kunnen dien voor larven en juvenielen van de steur. Nevengeulen in de uiterwaard, die vanaf de hoofdstoom bereikbaar zijn, voldoen aan deze voorwaarden.
Staat van instandhouding in Nederland
Met een zekere regelmaat worden door beroepsvissers steuren gevangen. Tussen 1992 en 1994 werden 30 steuren gevangen, 25 in het zoete water, vijf in zee. Slechts in negen gevallen betrof het een Atlantische steur, waarvan drie met een merkje van het Franse herintroductieproject. In 70% van de gevallen ging het om exotische soorten of hybriden (de Nie, 1997).
De formele status van de steur laat voor de bescherming van de soort niets te wensen over: de vissoort is beschermd volgens de Flora- en Faunawet. De steur staat in bijlage 3 van de Conventie van Bern en (bijgevolg) op de Rode lijst als "verdwenen uit Nederland". Daarnaast is internationale handel verboden krachtens het CITES verdrag en staat de steur in bijlagen 2 en 4 van de Habitatrichtlijn (diersoort van communautair belang die strikt moet worden beschermd).
Deskundigheid
- OVB (Organisatie ter Verbetering van Binnenvisserij, per 1-1-2006 geprivatiseerd en gefuseerd tot "Sporvisserij Nederland"), Postbus 43, 3430 AK Nieuwegein. Tel. 030-6058411.
- RIVO Visserijonderzoek, Afdeling Biologie and Ecologie. Haringkade 1, 1976 CP IJmuiden, Postbus 68, 1970 AB IJmuiden, Tel.: 0255 564646, Fax 0255 564644
- Stroming, Natuuren landschapsontwikkeliong, Postbus 31070, 6503 CB Nijmegen. Tel. 024-3512152
- Cemagref, Programme de restauration de l'esturgeon européen, 50, Avenue de Verdun Gazinet, 33612 Cestas Cedex, Tél. 05 57 89 08 00, Fax 05 57 89 08 01
- Gesellschaft zur Rettung des Störs Acipenser sturio e.V., An der Jägerbäk 2 18069 Rostock Tel. 0381 801363
Literatuur
- Eschmeyer, 2003. Fish Catalog on line.
- Emmerik, W.A.M. van, 2004. Kennisdocument 02 Atlantische steur Acipenser sturio L. OVB, Nieuwegein, 83 p.
- Ludwig A, L. Debus, D. Lieckfeldt, I. Wirgin, N. Benecke, I. Jenneckens, P. Williot, J.R. Waldman, C. Pitra. 2002. When the American sea sturgeon swam east. Nature 419, 447-448.
- Nie, H.W. de 1997 (2de druk). Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. MediaServ, Doetinchem.
- Winden, A. van, W. Overmars, W. Bosman, A. Klink. 1999. De Atlantische steur. Terugkeer in de Rijn. Rapport Stroming b.v., Hoog Keppel 122 pp.
Websites