Beschrijving
De sierlijke witsnuitlibel (Leucorrhinia caudalis) is een van de zeldzaamste en meest bedreigde korenbouten (Libellulidae) van Europa. De sierlijke witsnuitlibel is een kleine soort: de lichaamslengte bedraagt ongeveer 35 mm. Net als de oostelijke witsnuitlibel (L. albifrons) heeft deze soort witte achterlijfsaanhangselen, een wit gezicht en een zwarte vlek in de basis van de achtervleugels. De vleugelvoorrand (het pterostigma of ‘vleugelvlekje’) van het mannetje is echter wit in plaats van zwart. Het achterlijf van het mannetje heeft een meer uitgesproken knotsvormig uiteinde en de blauwe berijping is uitgebreider. De vrouwtjes hebben eveneens een knotsvormig achterlijf, maar missen de blauwe berijping. Sierlijke witsnuitlibellen gaan graag op grote drijvende bladeren zitten, bijvoorbeeld van waterlelies en plompen. Als het erg warm en zonnig is, steken ze het achterlijf in de richting van de zon om de zoninstraling te minimaliseren en oververhitting te voorkomen. Bovendien zijn de witte achterlijfsaanhangselen dan goed te zien voor vrouwtjes en rivaliserende mannetjes. Dit ‘obeliskgedrag’ is binnen de witsnuitlibellen kenmerkend voor de sierlijke witsnuitlibel.
Ecologie
De sierlijke witsnuitlibel wordt vooral aangetroffen in matig voedselarme tot vrij voedselrijke plassen en meren met een gevarieerde waterplantenbegroeiing. De oever is op zijn minst deels beschut door bos of bomen, ook wel door brede rietkragen. Het gaat hierbij om oude rivierarmen, visvijvers, voormalige afgravingen en vennen. Vermoedelijk vormen petgaten in laagvenen ook een geschikt biotoop. Hoewel de volwassen libellen graag op drijfbladeren zitten, is de aanwezigheid hiervan niet noodzakelijk. Van groter belang is een dichte begroeiing van planten in het water waartussen de larven beschutting vinden tegen predatie door vissen. Volwassen mannetjes zijn meestal op enige afstand van de oever te vinden. Ze jagen boven het water en rusten met grote regelmaat op drijvende planten als witte waterlelie en gele plomp. Hier verdedigen zij een territorium van enkele meters groot. Er zijn ook aanwijzingen dat de volwassen libellen het grootste deel van de tijd in boomtoppen doorbrengen. Vrouwtjes worden veel minder vaak gezien dan mannetjes. Pas wanneer ze geslachtsrijp zijn begeven zij zich naar het water. De paring vindt deels in de lucht plaats en deels terwijl de dieren in de struiken zitten. Eitjes worden los in het water afgezet, op plaatsen met een dichte vegetatie van ondergedoken waterplanten. Daar leven de larven en wanneer die bijna volgroeid zijn, verplaatsen zij zich naar de verlandingszone van het water. Het uitsluipen van de larven vindt plaats op water- en oeverplanten die vertikaal omhoogsteken.
Verspreiding
De verspreiding van de sierlijke witsnuitlibel reikt van West-Europa tot het Altai-gebergte in Siberië. Het zwaartepunt van de verspreiding ligt momenteel in West-Siberië. In Europa is de sierlijke witsnuitlibel op veel plaatsen verdwenen; er zijn alleen nog relictpopulaties. Slechts in Zweden en Finland is de soort nog plaatselijk algemeen. In Duitsland is hij vrijwel verdwenen uit het westelijk deel; in het zuiden en oosten zijn nog enkele grotere populaties aanwezig.
De dichtstbijzijnde populatie vanuit Nederland bezien bevindt zich in het zuiden van Luxemburg. In het verleden is de sierlijke witsnuitlibel verspreid door Nederland waargenomen, maar het is onbekend hoe algemeen de soort was. Er zijn waarnemingen van Ankeveen, Colmschate, Hengelo (Lonnekermeer), Valkenswaard (Groot Malpieven), Winterswijk, Plasmolen, Venlo en van de Oisterwijkse Vennen, waar vermoedelijk de grootste populatie aanwezig was. Uit de periode 1970-2006 zijn geen waarnemingen bekend. In 2006 werden een mannetje en een vrouwtje gezien in de ENCI-groeve bij Maastricht. Mogelijk betreft het hier een (kleine) populatie. De sierlijke witsnuitlibel kan in lage dichtheden aanwezig zijn en is doorgaans behoorlijk schuw. Het is mogelijk dat er in Nederland nog meer, niet ontdekte populaties voorkomen.
Bescherming
Het is moeilijk om precies de vinger op de zere plek te leggen waarom de sierlijke witsnuitlibel zo sterk is achteruitgegaan. Een goed ontwikkelde vegetatie van onderwaterplanten is van groot belang. Er moeten echter wel open plekken op het wateroppervlak aanwezig blijven. Het verdwijnen van waterplanten door de vermesting van het oppervlaktewater heeft zeker een negatieve rol gespeeld. Gezien de beperkte verspreiding in Noordwest-Europa is het van groot belang om de bestaande populaties veilig te stellen, door het vermijden van eutrofiëring, door vis als brasem en graskarper weg te vangen, voedselrijke sliblagen te verwijderen en verstoring in de oeverzone te minimaliseren. Matig voedselrijke vennen kunnen zo ecologisch hersteld worden. Voor laagveengebieden is het moeilijk te voorspellen of er kansen zijn voor de sierlijke witsnuitlibel. Wellicht kan de soort zich hier vestigen in opnieuw gegraven petgaten die nu geleidelijke verlanden.
Bronnen
Deskundigheid
De Vlinderstichting.
Literatuur
- Bos, F. & M. Wasscher, 1997. Veldgids Libellen. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
- Reemer, M., 2002. Leucorrhinia caudalis, Sierlijke witsnuitlibel. In: Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002. De Nederlandse Libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.
- Sternberg, K. & R. Buchwald, 1999. Die Libellen Baden-Württembergs (Band 2). Ulmer, Stuttgart.
Websites