Beschrijving
De rivierprik (Lampetra fluviatilis) is eigenlijk geen vis, maar behoort tot de rondbekken, kaakloze, primitieve gewervelde dieren die een aparte klasse vormen. Prikken hebben een palingachtig lichaam. De huid is glad doordat schubben ontbreken. De rugvin van de rivierprik bestaat duidelijk uit twee delen, één vin omzoomt de staart. De vinnen hebben geen vinstralen (de beenachtige 'nerven' in vinnen van beenvissen). De rivierprik is als juveniel zilverachtig van kleur; in het volwassen stadium wordt hij geel tot bruinachtig; de rug is donkerbruin tot zwart. De rivierprik leeft drie tot vijf jaar als blinde larve in de bodem van rivieren, trekt dan als volgroeide prik naar zee, leeft daar twee tot drie jaar en trekt dan als geslachtsrijp dier het zoete water binnen. In vergelijking tot de beekprik duurt het larvestadium korter (3 tot 6 jaar) en wisselt de rivierprik bij een geringere lengte (9-15 cm) van gedaante. Een volwassen rivierprik wordt maximaal 50 cm lang. De larve heeft zeven paar kieuwspleten. De volwassen dieren bezitten een kieuwkorf met zeven paar duidelijke ronde kieuwopeningen en een zuigmond, voorzien van scherpe, hoornige tandjes. Een opmerkelijk detail is dat deze tandjes tijdens de voortplantingsfase worden vervangen door stompe tanden.
Ecologie
De rivierprik groeit op in zoet water en trekt daarna zeewaarts. In het volwassen stadium verblijft de prik in riviermondingen en kustwateren. In de herfst (september/oktober) trekt de rivierprik de rivieren op om te paaien. De paaitrek duurt tot in het voorjaar en vindt vooral ‘s nachts plaats. Overdag schuilen de dieren onder stenen of overhangende oevers in de midden- en bovenlopen van grote rivieren. De paaigronden liggen in 20 tot 150 cm diep, snelstromend water (tot 200 cm/s) en zijn doorgaans onbeschaduwd; de bodem bestaat uit zand of grind. Daarin maken de mannetjes een kuiltje, waarin de eitjes worden afgezet, net als bij de beekprik. Echter, de beekprik heeft gemiddeld een voorkeur voor ondieper en minder snel stromend water. Er paaien soms tot 50 rivierprikken in één nestkuil. De paaitijd kan tot juni voortduren. Nadat de voortplanting heeft plaatsgevonden sterft de rivierprik.
De uitkomende larven verblijven geruime tijd op de paaiplaats onder het zand, om na enige weken meegevoerd te worden door de stroom tot ze een geschikte, voedselrijke, zachte bodem tegenkomen, waar ze zich ingraven. Ze filteren daar kleine organismen uit het water. Deze larven kunnen zich ook opnieuw met de stroming laten meevoeren, om zich vervolgens op een andere plaats in de bodem te vestigen.
De volwassen rivierprik verblijft als bloedzuigende parasiet in riviermondingen en kustwateren in de buurt van zeevissoorten, als haring, sprot, spiering, kabeljauw, wijting, makreel en zalm. De prooivissen worden niet dodelijk gewond, maar raken wel verzwakt en zijn dan vatbaarder voor ziekten en predatie.
Verspreiding
De rivierprik komt voor in de kustwateren en aangrenzende rivieren van West-Europa, van de Oostzee en Zuid-Noorwegen tot het westelijke bekken van de Middellandse Zee. Nederland ligt in het centrum van het verspreidingsgebied. Volwassen exemplaren worden gevonden in mondingen van rivieren en de kustwateren. Larven (en volwassenen) worden aangetroffen in de midden- en bovenloop van grotere rivieren en hun zijstroompjes, alsook de grotere beken. De rivierprik was voor 1945 zeer algemeen in de benedenrivieren. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was de rivierprik daar nog steeds aanwezig, maar de aantallen zijn dan een factor 10 of 100 lager geworden. Tussen 1985 en 1996 vindt een opmerkelijke toename plaats in de benedenrivieren en het IJsselmeer. In het bovenstroomse gebied, (de Waal, Zuid-Limburgse Maas), is de stijging minder duidelijk.
Er zijn sterke aanwijzingen voor voorplanting uit de jaren 30 en 50 van de vorige eeuw in de Maas, de Waal en de Dommel. Tussen 1996 en 2001 zijn er aanwijzingen voor paai in de Maas, noordelijk Peelgebied, de Geul, de Roer en in het Drentse Aa-gebied. De paaigebieden van de beekprik en de rivierprik vertonen soms overlap zoals mogelijk in de Geul en de Roer. Het lijkt erop dat de soort zich in ons land in dit verband wat anders gedraagt dan elders; in andere delen van Europa liggen de paaigronden vooral in midden- en bovenlopen van de grotere rivieren.
Bescherming
In geheel Europa hebben waterwerken het areaal van de rivierprik doen inkrimpen, terwijl ook de aantallen zijn afgenomen. Voor herstel van de populaties lijkt de waterkwaliteit van belang: zo heeft een verbetering van de waterkwaliteit in de afgelopen jaren geleid tot een toename van het aantal rivierprikken in het IJsselmeer en in de benedenrivieren. Daarnaast is het verbinden van riviertakken met de hoofdstroom naar zee van belang.
Bronnen
Deskundigheid
Stichting RAVON (Reptielen, Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland). Imaris (voormalige Rijksinstituut voor visserijonderzoek). Sportvisserij Nederland (voormalig OVB, Organisatie ter Verbetering van Binnenvisserij).
Literatuur
- Crombaghs, B.H.J.M. et al. (red.) 2000. Vissen in Limburgse beken. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht.
- Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie 2005. De zoetwatervissen van Nederland, ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
- Jong, Th de, R.Beenen & P.Heuts 2003. Atlas van de Utrechtse vissoorten. Provincie Utrecht/De Stichtse Rijnlanden.
- Nie, H.W. de, 1997. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Voorstel voor een Rode Lijst. Stichting Atlas Verspreiding Zoetwatervissen, Nieuwegein. (als pdf verkrijgbaar op ).
- Schreiber, A & R. Engelhorn 1998. Population genetics of a cyclostome species pair, river lamprey (Lampetrafluviatilis L.) and brook lamprey (Lampetraplaneri Bloch). J. Zool. Sys. Evol. Research 36: 85-99. Vandelannoote et al. 1990. Atlas van de Vlaamse beek en riviervissen. WEL vzw. Antwerpen.
Websites