Beschrijving
De rivierdonderpad (Cottus gobio, familie Cottidae) heeft een dikke, afgeplatte kop met een brede bek; de ogen staan hoog bovenop de kop. Naar achteren toe wordt het lichaam opvallend smaller. Op de rug heeft de soort een dubbele vin (waarvan de achterste het langst is), aan de voorkant een paar stevige borstvinnen. Aan de achterrand van het kieuwdeksel bevindt zich een korte stekel. Met een gemiddelde lengte van 12 cm is het een kleine vis. Rivierdonderpadden hebben een variabele lichaamskleur. De rugzijde varieert van donkerbruin tot zilvergrijs met afwisselend zwarte vlekken; de buikzijde is wit. Op de flanken kunnen zwarte verticale strepen aanwezig zijn. In de paaitijd krijgen de mannetjes een donkere tot bijna geheel zwarte kleur. Opmerkelijk is verder dat de soort geen duidelijke schubben heeft.
Het lijkt of er in Nederland twee populaties (of soorten) zijn: een vrij kwetsbare populatie die in beken voorkomt en een minder kwetsbare, weer toenemende populatie in de grote rivieren en meren en andere stilstaande wateren. In Limburg komt de vissoort nog voor in het Geulstroomgebied en in enkele beekmondingen in de Maas. Recent zijn er diverse nieuwe soorten voor het geslacht Cottus beschreven, waaronder C. rhenanus (een soort van voornamelijk zijrivieren van de Rijn) en C. perifretum (grote rivieren en meren). Deze zijn in het veld lastig te onderscheiden. C. perifretum heeft een ruwe huid op de flank, veroorzaakt door kleine stekeltjes. Uit DNA-onderzoek aan in het IJsselmeer gevangen rivierdonderpadden blijkt dat deze behoren tot de soort C. perifretum. In de Duitse deel van de Rijn is aangetoond dat deze soort zich uitbreidt naar de zijrivieren en beken (Nolte et al. 2005).
Ecologie
De hele bouw van de rivierdonderpad is erop gericht te kunnen overleven in snel stromende beken. De versmalling van het lichaam naar achteren toe zorgt voor weinig weerstand in snel stromend water, terwijl de grote borstvinnen het dier helpen om zich in de stroming snel over korte afstanden te verplaatsen. De beken moeten ondiep zijn, onvervuild, zuurstofrijk en snelstromend. De beekbodem dient te bestaan uit een afwisseling van zand, grind en steen en de beek moet tevens voldoende schuilgelegenheid bieden in de vorm van takken en wortels. In Nederland komt buiten het beekmilieu een veel algemenere ‘variant’ van de rivierdonderpad voor. Deze donderpad verblijft op en onder de verharde oeverzones van meren en rivieren. Deze vorm (mogelijk de soort C. perifretum) wist zich in de loop van de 19e eeuw te ontwikkelen op kunstmatige, stenen waterbodems, die werden toegepast bij de bouw van dijken, oeververdediging en de aanleg van kribben.
Rivierdonderpadden zijn erg honkvast; de bewegingsruimte is beperkt tot enkele meters (maximaal ongeveer 15-20 m). De soort zwemt zelden in open water of boven een kale ondergrond; kleine stuwen en onbegroeide bodems in een beek vormen al gauw een onoverkomelijke hindernis. De vis is overwegend ‘s nachts actief. Hij eet vlokreeften, waterpissebedden, slakken en insectenlarven; jonge dieren voeden zich vooral met muggenlarven. Meestal vindt de paai plaats in maart en april. De eieren worden in kleine holten of aan de onderkant van stenen afgezet en bewaakt door het mannetje. Deze waaiert met de borstvinnen over de eieren en zorgt daarmee voor de aanvoer van vers, zuurstofrijk water. De 50 tot 1000 eitjes komen na drie tot zes weken uit; na tien tot twaalf dagen zwemmen de larven vrij rond, op zoek naar voedsel.
Verspreiding
De rivierdonderpad heeft in Europa een tamelijk groot verspreidingsgebied, dat zich uitstrekt van Noord-Spanje, Engeland en Zuid-Scandinavië tot aan de Wolga. Aan de oostgrens van het areaal en in zuidelijke deelgebieden betreft het andere ondersoorten. In ons land is de variant van de grote rivieren en meren en andere stilstaande wateren (mogelijk C. perifretum) op veel plaatsen algemeen en breidt deze zich uit. Grote populaties worden gevonden in het IJsselmeer, het Noord-Hollandse plassengebied, in de Waal, IJssel en Maas, en in poldergebieden bij betonnen stuwtjes en puinsteen. De bekenvariant (mogelijk C. rhenanus) daarentegen is zeldzaam en gaat in de nog resterende bolwerken (Limburg, Twente) steeds verder achteruit. Ze is onder meer verdwenen uit West-Brabant en de Gelderse Vallei.
Bescherming
Hoewel de soort in ons land in het geheel genomen niet bedreigd is, geldt dit wel voor de variant van snelstromende beken. Oorzaken voor deze achteruitgang zijn vervuiling en kanalisatie, waardoor veel geschikte habitats zijn verdwenen. In de afgelopen decennia zijn diverse beekherstelprojecten uitgevoerd, waarbij de vervuiling werd teruggedrongen en beken opnieuw door het landschap konden meanderen, dankzij ingrijpende maatregelen. Op termijn zal dit ongetwijfeld vruchten afwerpen voor kwetsbare beekvissoorten. Echter, het zal nog geruime tijd duren voordat de rivierdonderpad weer veelvuldig in onze Nederlandse beken voorkomt. De geringe verplaatsingsafstand van de soort en de resterende barrières verhinderen immers een snelle opmars. Verder is onderzoek noodzakelijk naar de taxonomische status van de Nederlandse rivierdonderpadden; waarschijnlijk moet de wetgeving daarna worden aangepast.
Bronnen
Deskundigheid
Diverse groene adviesbureaus: www.natuurnet.nl. RAVON (Reptielen Amfibieën en Vissenonderzoek Nederland) Sportvisserij Nederland (voormalig OVB, Organisatie ter Verbetering van Binnenvisserij).
Literatuur
- Crombaghs, B.H.J.M. et al. (red.) 2000. Vissen in Limburgse beken. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht.
- Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie 2005. De zoetwatervissen van Nederland, ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
- Jong, Th. H. de, 2002. Amfibieën, vissen en baggeren: richtlijnen voor het baggeren van wateren met betrekking tot het voorkomen van kwetsbare en bedreigde amfibieën en vissen. Bureau Viridis, Culemborg.
- Nie, H.W. de, 1997. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Voorstel voor een Rode Lijst. Stichting Atlas Verspreiding Zoetwatervissen, Nieuwegein.
- Nolte, A.W., J. Freyhof , K.C. Stemshorn & D. Taut 2005. An invasive lineage of sculpins, Cottus sp.(Pisces, Teleostei) in the Rhine with new habitat adaptations has originated from hybridization between old phylogeographic groups. Proceedings of the Royal Society. Volume 272, Number 1579.
- Seeuws, P. & C. Van Liefferinge 1999. Ecologie en habitatpreferentie van beschermde vissoorten: soortbeschermingsplan kleine modderkruiper en rivierdonderpad. UIA, Departement Biologie, Antwerpen. 27 p.
Websites