Beschrijving
Het pimpernelblauwtje (Maculinea teleius) behoort tot de blauwtjesfamilie (Lycaenidae). Het geslacht Maculinea, ook wel mierenblauwtjes genoemd, omvat in Europa vijf soorten. Naast het pimpernelblauwtje komen in Nederland het donker pimpernelblauwtje (M. nausithous) en het gentiaanblauwtje (M. alcon) voor. Voor 1964 was er het tijmblauwtje (M. arion) en voor 1980 was er ook nog de ondersoort M. alco arenaria van het gentiaanblauwtje, die uitsluitend in ons land voorkwam; beide zijn nu uitgestorven. Het pimpernelblauwtje is een kleine vlinder (vleugellengte 16-18 mm), maar wel een van de grootste blauwtjes in Nederland. De bovenkant van de vleugels is blauw (mannetjes) of donkerblauw (vrouwtjes). De onderkant is licht grijsbruin met een dubbele rij zwarte stippen, in het midden en langs de rand van de vleugel helder donkerblauw. Het vrouwtje heeft grotere zwarte vlekken en een bredere zwarte rand dan het mannetje. Als ze vliegen, zijn pimpernelblauwtjes zeer opvallende vlinders.
Ecologie
Het pimpernelblauwtje komt – vaak samen met het donker pimpernelblauwtje – voor in matig voedselrijke tot voedselarme, vochtige hooilanden in stroomdalen van rivieren en beken. Vegetatiekundig betreft het begroeiingen van de verbonden Calthion palustris en Junco-Molinion; maaibeheer is noodzakelijk om deze graslanden in stand te houden. Waar de soorten samen voorkomen, is het pimpernelblauwtje doorgaans gebonden aan wat lagere en minder gesloten vegetatie dan het donker pimpernelblauwtje. In de Moerputten – waar beide mierenblauwtjes opnieuw zijn ingevoerd – leeft het pimpernelblauwtje in blauwgrasland (Junco-Molinion). In een gezonde populatie ligt een keten van zulke hooilanden met veel grote pimpernel (Sanguisorba officinalis) vaak verbonden via wegen met brede bermen waarin deze waardplant ook talrijk groeit. De soort is weinig mobiel; daardoor worden geïsoleerd geraakte percelen moeilijk opnieuw gekoloniseerd.
De ei-afzetting van het pimpernelblauwtje vindt meestal plaats op kleine groene knoppen van kleinere exemplaren van de grote pimpernel. Doorgaans wordt maar één eitje per bloemknop afgezet. Bloemknoppen moeten dan ook in een flinke dichtheid aanwezig zijn, maar dit is meestal niet de beperkende factor. In de leefgebieden is grote pimpernel bijzonder talrijk. Drie tot vier weken verblijven de jonge rupsen op de waardplant waar ze leven van het vruchtbeginsel. Ze doorlopen drie vervellingstadia. Vervolgens laten ze zich op de grond vallen, waarna ze door mieren worden meegenomen, net zoals bij het donker pimpernelblauwtje. Rupsen van het pimpernelblauwtje zijn waarschijnlijk minder aantrekkelijk voor de mieren dan die van het donker pimpernelblauwtje, want ze blijven langer liggen voor ze naar het mierennest gebracht worden. In Nederland is de moerassteekmier (Myrmica scabrinodis) de voornaamste waardmier. De rups van het pimpernelblauwtje verblijft gedurende tien maanden in het mierennest. Daar leven zij van mierenlarven en zijn ze veilig tegen predatoren. De rupsen hebben een dikke, taaie huid die bestand is tegen mierenbeten. Ook scheiden ze sappen af die de mieren minder agressief maken en produceren ze geluiden die lijken op die van de gastmieren. De rups is in staat om het nest van de moerassteekmier volledig te vernielen. Voor een gezonde populatie pimpernelblauwtjes moet daarom een grote oppervlakte met een flinke dichtheid aan nesten van deze mierensoort ter beschikking staan. Daarom wordt het pimpernelblauwtje op redelijk grote hooilandpercelen aangetroffen. De volwassen vlinders drinken graag nectar van de grote pimpernel, maar bezoeken ook regelmatig andere planten, zoals blauwe knoop, knoopkruid, distels of kattenstaart.
Verspreiding
Het pimpernelblauwtje heeft een verspreidingsgebied dat zich uitstrekt in een smalle band van West-Europa tot ver in Azië (Japan). Binnen dit gebied is de soort zeer zeldzaam. Nederland ligt aan de westrand van het areaal. Het pimpernelblauwtje werd hier vroeger op diverse plekken in Limburg (vooral in de omgeving van Roermond en Venlo) en Noord-Brabant (omgeving Tilburg tot Den Bosch) aangetroffen. Ook zijn enkele oude waarnemingen bekend van boven de grote rivieren. De laatste inheemse populatie van het pimpernelblauwtje kwam voor bij het Elfenmeer bij Herkenbosch in Midden-Limburg, waar ze door de aanleg van een camping in het begin van de jaren 1970 zijn verdwenen. In 1990 is de soort, samen met het donker pimpernelblauwtje, in ons land geherintroduceerd in de Moerputten, een natuurgebied bij ‘s-Hertogenbosch. Het pimpernelblauwtje leeft hier nog steeds op een kleine oppervlakte, in relatief hoge dichtheden.
Bescherming
Vernietiging en vermesting van leefgebieden waren de belangrijkste oorzaken voor het verdwijnen van het pimpernelblauwtje uit Nederland. Daarnaast is het beheer van leefgebieden niet altijd goed geweest. Intensieve begrazing leidde op sommige plekken tot het verdwijnen van de mieren die als gastheer dienen, terwijl te vroeg maaien (gericht op een hoge soortenrijkdom aan planten) in sommige natuurgebieden, zoals de Moerputten, de vlinders de das omdeed. Het ideale leefgebied van het pimpernelblauwtje is vrij vochtig en matig schraal, met een open vegetatie waarin veel grote pimpernel, in een hoge dichtheid. In juli moeten in de planten nog kleine groene knoppen aanwezig zijn. Als de bodem schraal genoeg is, kan de beheerder deze situatie handhaven door eenmaal per jaar te maaien nadat begin september de rupsen de knoppen van de waardplant hebben verlaten. Op rijkere (of verrijkte) gronden moet twee keer gemaaid worden: begin juni en vanaf half september, omdat anders de vegetatie in de vliegtijd van de vlinders te hoog en te dicht is en er te weinig kleine planten van de grote pimpernel zijn. Daarnaast is een hoge dichtheid aan nesten van de moerassteekmier nodig. Voor een gezonde (deel)populatie van de vlinder is een dichtheid van minimaal één mierennest per vierkante meter over een aaneengesloten oppervlakte van minstens twee hectare.
Bronnen
Deskundigheid
De Vlinderstichting, Dr. I. Wynhoff.
Literatuur
- Bink, F.A. 1992. Ecologische Atlas van de Dagvlinders van Noordwest-Europa. Schuyt en Co., Haarlem.
- Bos, F.G., M.A. Bosveld, D.G. Groenendijk, C.A.M. van Swaay & I. Wynhoff 2006. De dagvlinders van Nederland verspreiding en bescherming. Nederlandse Fauna 7. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden.
- Figurny, E. & M. Woyciechowski 1998. Flowerhead selection for oviposition by females of the sympatric butterfly species Maculinea teleius and M. nausithous (Lepidoptera: Lycaenidae). Entomologia Generalis 23 (3): 215-222.
- Ommering, G. van, I. van Halder, C.A.M. van Swaay & I. Wynhoff 1995. Bedreigde en kwetsbare dagvlinders in Nederland : toelichting op de Rode Lijst. IKC-rapport nr. 18 IKC-Natuurbeheer, Wageningen.
- Schaminée, J., A. Jansen, F. Bink, E. Hazebroek, M. Horsthuis, H. Sierdsema, A. Stortelder, C. Swertz & R. van ´t Veer 1998. Wegen naar Natuurdoeltypen. Rapport IKC Natuurbeheer Nr. 26, Wageningen.
- Stankiewicz, A. & M. Sielesniew 2002. Host specificity of Maculinea teleius and M. nausithous (Lepidoptera: Lycaenidae) the new insight. Annales Zoologici (Warzawa) 52(3): 403-408.
- Stettmer, C., B. Binzenhoefer, P. Gros & Hartman, P. 2001. Habitatmanagement und Schutzmassnahmen für die Ameisenbläulinge Glaucopsyche teleius und Glaucopsyche nausithous. Teil 2: Habitatansprüche, Gefährdung und Pflege. Natur und Landschaft 76(8): 366-375.
- Thomas, J.A. 1984. The Behaviour and Habitat Requirements of Maculinea nausithous (the Dusky Large Blue) and M. teleius (the Scarce Large Blue) in France. Biol. Conserv. 28: 325-347. Thomas, J.A., G.W. Elmes, J.C. Wardlaw & M. Woyciechowski 1989. Host specificity among Maculinea butterflies in Myrmica ant nests. Oecologia 79: 452-457.
- Wynhoff, I. 2001. At home on foreign meadows: the reintroduction of two Maculinea Butterfly Species. Proefschrift LU Wageningen.
- Wynhoff, I., N. Peet, S. Janssen, C.A.M. van Swaay 2004. Stand van de pimpernelblauwtjes van de Moerputten 2004. Rapport VS2004.51, De Vlinderstichting, Wageningen.
- Wynhoff, I., N. Peet & Janssen, S. 2003. Mieren en pimpernelblauwtjes bij de Moerputten 2003. Rapport VS2003.45, De Vlinderstichting, Wageningen.
Websites