Beschrijving
De noordse woelmuis (Microtus oeconomus arenicola) is ons enige endemische zoogdier, want de populatie in Nederland wordt beschouwd als een eigen ondersoort M. o. arenicola; als zodanig is deze ondersoort volgens de Habitatrichtlijn beschermd. Het is een relatief groot lid van de woelmuisfamilie (Microtidae); volwassen dieren wegen 20-60 gram, kunnen 16 cm groot worden, exclusief de tot 7 cm lange staart. De noordse woelmuis heeft een donkerbruine, bijna zwarte rugkant en een tweekleurige staart. De vacht is vrij langharig en heeft een enigszins metaalachtige glans. De kop is breed met nauwelijks uitstekende oren. Een oude volksnaam van de noordse woelmuis is “Rattekop”. De achterpoten zijn fors en donker, vaak met contrasterende witte nagels. De noordse woelmuis kan worden verward met enkele andere kleine knaagdieren. De langere staart is een belangrijk verschil met de aardmuis (M. agrestis). Lichte vormen van de noordse woelmuis lijken op de veldmuis (M. arvalis), maar de noordse woelmuis is doorgaans groter en heeft een langere staart. Ook heeft de noordse woelmuis wel wat weg van de woelrat (Arvicola terrestris), maar deze is aanzienlijk groter en heeft een nog langere staart.
Ecologie
De noordse woelmuis is in ons land een echte moerasbewoner die hier leeft in rietlanden, oeverlanden van meren, langs beken en rivieren, en in drassige, extensief gebruikte hooi- en weilanden. Deze woelmuis mijdt begroeiingen die door struiken en bomen worden gedomineerd. Op veel plaatsen wordt aan deze habitateisen voldaan, desondanks staat de soort toch sterk onder druk. De meest waarschijnlijke oorzaak hiervan is dat zij gevoelig is voor concurrentie met andere Microtus-soorten. Waar het areaal overlapt met dat van de veldmuis, wordt de noordse woelmuis niet in de graslanden aangetroffen; waar de aardmuis voorkomt, verdringt deze de noordse woelmuis uit de relatief drogere ruigten en de wat hoger gelegen rietlanden. De noordse woelmuis lijkt zich bij aanwezigheid van andere woelmuissoorten alleen te kunnen handhaven op plaatsen met hoge waterstanden in de winter, op plaatsen die onder invloed staan van getijdenwerking en op plaatsen met een maairegime waarbij overjarig riet blijft staan. Ook weet de soort nog steeds goed te overleven in een aantal geïsoleerd gelegen gebieden, zoals de eilanden Texel en Tiengemeten, waar geen concurrenten voorkomen. Door hun snelle voortplanting kunnen leefgebieden snel overbevolkt raken. Overtollige dieren gaan dan zwerven, waarbij grote afstanden overbrugd worden, ook over water. Het zijn goede zwemmers, er zijn zwemafstanden bekend van meer dan een kilometer.
De dieren kunnen goed graven, waarbij kleine 'molshopen' gevormd worden. De diameter van de holletjes bedraagt 3 tot 4 cm. In ondiepe kamers worden 's winters voedselvoorraden bewaard. Het nest bevindt zich doorgaans bovengronds. Het voedsel van de noordse woelmuis bestaat uit rietspruiten, zeggen, biezen en (schijn)grassen. In de winter kan dit worden aangevuld met schors, zaden en wortels, in de zomer met kruiden.
Verspreiding
De noordse woelmuis is oorspronkelijk afkomstig uit het toendragebied. Tijdens de laatste ijstijd reikte het verspreidingsgebied zuidwaarts tot aan de Alpen. Met het terugtrekken van het ijs verschoof de areaalgrens in noordoostelijke richting, waarbij hier en daar relictpopulaties overbleven. Het huidige areaal van de soort loopt van Noordoost-Europa tot ver in Siberië en van Alaska tot Canada, waarbij de steppezone de zuidgrens vormt. Daarbuiten komen enkele relictpopulaties voor, waarvan de Nederlandse de meest westelijke is. Dit is de ondersoort M. o. arenicola. De verspreiding in Nederland is (anno 2004) beperkt tot een vijftal gebieden waar min of meer van elkaar gescheiden metapopulaties voorkomen: Texel, de laagveengebieden in Noord-Holland (boven het Noordzeekanaal), de Zuid-Hollandse en Zeeuwse delta, het Friese Merengebied (inclusief de Friese IJsselmeerkust), en het Hollandse en Utrechtse laagveengebied. In de laatste twee gebieden zijn de populaties sterk versnipperd.
Bescherming
Als gevolg van de afsluiting van zeearmen, het reguleren van waterpeilen en een intensiever landgebruik, zijn gebieden met wisselende waterstanden schaars. Het zijn juist deze gebieden waar de noordse woelmuis zich bij concurrentie met andere woelmuissoorten kan terugtrekken. Maatregelen die kunnen bijdragen aan het behoud van de noordse woelmuis zijn: herstel van een natuurlijk peilbeheer in boezemlanden, de aanleg van eilandjes, vergroting van het areaal aan natte rietvegetatie, weinig maaien of begrazen en het onderling verbinden van belangrijke leefgebieden. Echter, bij het verbinden van leefgebieden moet worden voorkomen dat concurrenten of predatoren toegang krijgen tot geïsoleerd gelegen ‘eilanden’ met populaties van de noordse woelmuis.
Bronnen
Deskundigheid
Zoogdiervereniging.
Literatuur
- Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff (2001). Handboek Natuurdoeltypen (tweede, geheel herziene editie). Rapport Expertisecentrum LNV nr. 2001/020.
- Drees, M. en Haye, M. la. Beschermingsplan Noordse woelmuis. Ministerie LNV, Directie Natuur 2004. Lange et al., 1994. Zoogdieren van West-Europa. Uitgeverij KNNV, Utrecht.
- Ligtvoet, W. 1992. Noordse woelmuis Microtus oeconomus (Pallas, 1776). Uit: S. Broekhuizen, B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen (red.). Atlas van de Nederlandse zoogdieren, 3e herziene druk, 273-280. Stichting Uitgeverij KNNV.
- Lina, P.H.C. & G. van Ommering, 1994. Rode lijst van bedreigde en kwestbare zoogdieren in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC natuurbeheer nr. 12.
Websites