Beschrijving
De kleine modderkruiper (Cobitis taenia) is een langwerpig, slangachtig visje van 8 tot 10 cm. De lengte is maximaal 13 cm. Het visje heeft een basiskleur van grijsbruin met over het gehele lichaam talrijke, minuscule bleekgele tot oranje vlekjes. Op de beide flanken zit een regelmatig patroon van 12 tot 20 zwarte vlekken op een lichtbruine ondergrond. De vlekken zijn ieder omgeven zijn door een ring van de basiskleur. De kleine modderkruiper verschilt met dit vlekkenpatroon van de grote modderkruiper die een bruine en geelbruine horizontale lengtestreep op de flanken heeft. Het lichaam van de kleine modderkruiper is zijdelings afgeplat, terwijl zijn grotere familielid een ronde bouw heeft. De kleine modderkruiper is een zeer beweeglijk visje. Ter verdediging heeft hij een kleine, uitklapbare stekel onder zijn oog. Aan zijn bek zitten zes korte tastdraden die hij gebruikt om ‘s nachts op de bodem naar voedsel te zoeken. Overdag schuilt de vis op de waterbodem tussen de vegetatie.
Ecologie
Kleine modderkruipers worden aangetroffen in sloten, beken, rivierarmen en meren. De ideale habitat ligt in stilstaande en langzaam stromende wateren. De soort is aangepast aan een leven op en in de bodem. Door de kleine, weinig elastische zwemblaas, met een gering drijfvermogen, kan de kleine modderkruiper op de bodem blijven liggen. Ook is de vis, net als de grote modderkruiper, in staat om gebruik te maken van darmademhaling waardoor hij in zuurstofarme situaties kan overleven. In zulke omstandigheden wordt lucht aan het wateroppervlak opgehapt, om vervolgens via het haarvatenstelsel rond de darmen in de bloedbaan te worden opgenomen. In zandige tot modderige bodems zoekt de vis met zijn kleine bekopening naar kleine diertjes als kreeftjes en insectenlarven of naar organische resten. Het afzetten van de eieren gebeurt bij voorkeur op kale, zandige bodem. In het veenweidegebied kan men kleine modderkruipers ook aantreffen in bredere poldersloten. Dit zijn doorgaans oudere dieren; jonge dieren hebben een voorkeur voor smallere sloten met ondiepe oeverzones. Deze opgroeigebieden warmen namelijk sneller op, bieden voldoende voedsel en zijn moeilijker bereikbaar voor roofvissen als snoek en baars. In tegenstelling tot de grote modderkruiper wordt de kleine modderkruiper vaak vergezeld door relatief hoge aantallen van andere vissoorten, zoals vetje, bittervoorn, blank- en rietvoorn.
Verspreiding
De kleine modderkruiper heeft een groot Euraziatisch areaal, dat zich uitstrekt van Zuid-Europa en Zuid-Scandinavië oostelijk tot in Siberië. Tot in de jaren ’80 van de vorige eeuw werd gedacht dat de kleine modderkruiper in Nederland zeldzaam was. Dit bleek een misvatting. Door vaker en gerichter te inventariseren op het voorkomen van kleine vissoorten (omder andere met behulp van schepnetten) is nu een beter beeld van de verspreiding van deze soorten verkregen. De kleine modderkruiper komt in heel Nederland voor, vooral in het Noord-Hollandse polderland en in Friesland, verder in oeverzones van grote wateren als het Ketelmeer, het IJ en alle Veluwse randmeren (ook midden in kranswiervelden) en in de grote rivieren en kleine rivieren als de Linge, de Overijsselse Vecht, de Oude IJssel en de Oude Meije. De soort komt verder voor in relatief brede en/of traagstromende beken in Drenthe (Drentse Aa, Hunze en Reest), de Achterhoek, de Gelderse Vallei en Noordwest-Limburg. De vissoort ontbreekt in de kleine, sneller stromende beken op de Veluwe, in de Achterhoek en in de Limburgse beken oostelijk van de Maas.
Bescherming
Hoewel de kleine modderkruiper landelijk gezien niet bedreigd is, kunnen lokale populaties verstoord worden door vermesting en/of achterstallig baggeronderhoud van sloten. Dit kan leiden tot een zuurstofarme omgeving, waarin zich maar weinig voedselorganismen en waterplanten kunnen handhaven. Door het ontbreken van voedsel wordt de situatie voor de kleine modderkruiper in dit type sloten onleefbaar. Het baggeren kan echter ook funest voor het voortbestaan van de soort zijn, indien dit te rigoureus gebeurt. Om te voorkomen dat soorten als de kleine modderkruiper binnen een stelsel van poldersloten verdwijnen, kan men het baggeren het beste gefaseerd uitvoeren.
Bronnen
Deskundigheid
Stichting Reptielen, Amfibieën en Vissenonderzoek Nederland (RAVON).
Literatuur
- Crombaghs, B.H.J.M. et al. (red.) 2000. Vissen in Limburgse beken. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht.
- Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie 2005. De zoetwatervissen van Nederland, ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
- Jong, Th. H. de, 2002. Amfibieën, vissen en baggeren: richtlijnen voor het baggeren van wateren met betrekking tot het voorkomen van kwetsbare en bedreigde amfibieën en vissen. Bureau Viridis, Culemborg.
- Nie, H.W. de, 1997. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Voorstel voor een Rode Lijst. Stichting Atlas Verspreiding Zoetwaterivssen, Nieuwegein.
- Seeuws, P. & C. Van Liefferinge 1999. Ecologie en habitatpreferentie van beschermde vissoorten: soortbeschermingsplan kleine modderkruiper en rivierdonderpad. UIA, Departement Biologie, Antwerpen. 27 p.
Websites