Kenmerken
De heikikker (Rana arvalis) lijkt veel op de bruine kikker (R. temporaria), maar is daarvan te onderscheiden door zijn korte spitse snuit, grotere en harde metatarsusknobbel (graafknobbel) en opvallende lichtere ruglijsten. De bovenkant is grijsbruin, lichtbruin tot roodbruin, geheel ongevlekt of vol met zwarte vlekken, en vaak met een lichte, opvallende rugstreep. De buik is wit, de keelstreek soms gevlekt. In de paartijd (maart-april) hebben de mannetjes verdikte voorpoten met op de duimen grote zwarte paringswratten (copulatieborstels), maar het meest opvallende is dan de hemelsblauwe kleur. Dit duurt slechts enkele dagen en neemt na de piek van de paring snel af. De roep tijdens de paartijd bestaat uit een zacht, vier tot zeven seconden durend ‘wuob-wuob-wuob’ en wordt ten gehore gebracht door een koor van mannetjes. Buiten de paartijd zijn mannetjes en vrouwtjes niet van elkaar te onderscheiden. Direct na de winterrust zijn heikikkers nogal donker van kleur, maar dit geldt ook voor andere kikkersoorten. De heikikker is een relatief kleine soort die een maximum lengte bereikt van 7 cm, uitzonderlijk 9 cm. De larve van de heikikker bereikt een lichaamslengte van 4 tot 5 cm.
Ecologie
De heikikker bewoont tal van habitats: laagveengebieden, voedselarme tot matig voedselrijke vennen, beekjes en andere waterpartijen, vochtige heide, blauwgraslanden, broek- en ooibossen, beek- en rivierdalen, uiterwaarden en de vochtige duinen van Texel en Schouwen. De heikikker heeft een voorkeur voor zwak zure wateren (pH = 5.0-6.0) en hij komt vaak samen voor met de nauw verwante bruine kikker. Concurrentie tussen heikikker en bruine kikker zou in bepaalde gebieden de verspreiding kunnen beïnvloeden, maar hierover bestaan weinig harde gegevens.
Voor het afzetten van de eiklompen zijn open, ondiepe plassen favoriet. Na de paartijd zijn de volwassen dieren voornamelijk op het land te vinden in natte begroeiingen met biezen, grote zegge, lisdodden en andere hoog opschietende moerasplanten. De heikikker overwintert voornamelijk op het land.
Verspreiding
De heikikker heeft een ruime Europese-Aziatische verspreiding. De westelijke verspreidingsgrens loopt via het oosten van Frankrijk, België, Nederland, Denemarken en het zuiden van Noorwegen naar Zweden. Het meest noordelijke voorkomen ligt hoog in Finland.
In Nederland komt de heikikker in alle provincies voor, met uitzondering van Flevoland. In het oosten liggen verspreidingskernen in Drenthe, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg, in het midden in Utrecht en Zuid-Holland op de overgangen van klei naar veen zoals in de Vijfheerenlanden. De soort ontbreekt op de Waddeneilanden, met uitzondering van Texel.
Bescherming
De achteruitgang van de heikikker in Nederland is vooral het gevolg van de schaalvergroting in de landbouw, maar ook de uitbreiding van het stedelijke gebied en de infrastructuur dragen daartoe bij. Hierdoor raken netwerken van populaties versnipperd, wat tot het gevolg kan hebben dat deelpopulaties locaal uitsterven. Voorts vormt verzuring een belangrijke bedreiging. Door een te lage pH van de voortplantingswateren gaan eiklompen schimmelen, waardoor er in dat water geen reproductie meer plaatsvindt. Daarnaast zijn er andere bedreigingen zoals verdroging en vervuiling van de voortplantingswateren (poelen); de aanwezigheid van vissen in combinatie met weinig plantengroei als schuilmogelijkheid is ook schadelijk voor de heikikker. Door het dempen van wateren, opruimen kleine landschapselementen worden verblijfsplaatsen aangetast. Bovendien zijn grootschalige beheersmaatregelen in het kader van natuurbeheer, zoals plaggen, maaien en begrazing vaak nadelig voor heikikkers.
Bronnen
Externe deskundigheid
Stichting Reptielen, Amfibieën en Vissenonderzoek Nederland (RAVON).
Literatuur
- Hom, C.C., P.H.C. Lina, G. van Ommering, R.C.M. Creemers & H.J.R. Lenders, 1996. Rode Lijst van bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieën in Nederland. IKC-Natuur, rapport nr. 25, Wageningen.
Websites