Beschrijving
De hazelmuis (Muscardinus avellanarius)is een klein goudkleurig diertje dat behoort tot de slaapmuisfamilie (Gliridae). Van deze relatief kleine familie komt verder alleen de eikelmuis (Eliomys quercinus) in Nederland voor. De oren van de hazelmuis zijn kleiner dan bij echte muizen en de ogen veel groter dan bij woelmuizen. Volwassen dieren zijn 6,5 tot 8,5 cm lang (de staart uitgezonderd) en ze wegen 15 tot 35 g. Ze hebben een uniform goudbruine kleur, de behaarde staart is 5,5 tot 8 cm lang en eindigt in een forse pluim. Aan de buikzijde is de hazelmuis roomwit van kleur. De opvallend grote, zwarte ogen wijzen op een grotendeels nachtelijke leefwijze. De dieren zijn handige klimmers: ze kunnen zich razendsnel over en door braamstruiken voortbewegen en met gemak klauteren ze gelijk aapjes tot in boomtoppen. Zelden of nooit treft men de hazelmuis op de grond aan. In de winter begeeft de hazelmuis zich naar vochtige plekken in het bos, waar het dier een simpel winternest maakt in een dikke strooisellaag.
Ecologie
Zoals de familienaam al suggereert, houden slaapmuizen een diepe winterslaap; in Nederland duurt deze winterslaap ongeveer vijf maanden: van november tot maart. Daarbij volgt de lichaamstemperatuur de omgevingstemperatuur, zelfs tot het vriespunt. In het voorjaar zoeken de dieren soortenrijke loofbossen op, waar ze zich te goed doen aan ontluikende knoppen en bloesem. Daarnaast wordt allerlei dierlijk voedsel gegeten, vooral de larven van insecten. In het voorjaar en de vroege zomer komen de hazelmuizen weer op krachten; het voortplantingsseizoen begint pas in augustus (in Nederland). De dieren concentreren zich dan in dichte struwelen, zoals aan bosranden en langs open plekken in het bos. In de gesloten vegetatie worden vogelachtige (voortplantings-)nesten gebouwd, uit droge bladeren en grashalmen. Mannetjes en vrouwtjes onderhouden eigen territoria en verblijven daarbij in slaapnesten. Een hazelmuis bouwt meerdere nesten (tot vier) in een seizoen zowel voortplantingsnesten als slaapnesten. Hazelmuizen kunnen ook gebruik maken van nestkasten of natuurlijke holten in bomen. De voortplantingsnesten zijn iets groter en ook wat steviger. Ze bestaan meestal uit een buitenschil van droge bladeren met daarbinnen een prop van zachte grasstrootjes en haren. In de periode augustus-oktober worden vier tot zes jongen geboren. Dit is de periode dat de dieren volop profiteren van een overvloed aan vruchten en noten. Bramen en hazelnoten spelen daarbij een prominente rol. Opvallend is dat veel nesten worden gevonden op zuidhellingen. Deze plaatsen bieden blijkbaar de beste voorwaarden voor een goede en rijke vruchtontwikkeling.
Verspreiding
Het areaal van de hazelmuis omvat grote delen van Europa en reikt van Zuid-Zweden en de Baltische staten tot aan de Middellandse Zee. De soort ontbreekt op het Iberische schiereiland. In Nederland komt deze slaapmuis van oudsher alleen in het zuidoosten voor, met één waarneming van 1936 uit het Rijk van Nijmegen. De overige vondsten zijn beperkt tot Midden- en Zuid-Limburg. Het huidige verspreidingsgebied omvat alleen nog maar het uiterste zuidoosten van Limburg in het stroomgebied van de Gulp en de Geul.
Bescherming
De hazelmuis is de afgelopen decennia sterk afgenomen, waarbij de soort uit veel kleine gebieden aan de rand van het areaal is verdwenen. De soort is ernstig bedreigd. De voorkeurshabitat vormen de geleidelijke overgangen tussen bos en open terrein waarin bijvoorbeeld bramenstruwelen groeien, de zogenaamde mantels en boszomen. De sterke achteruitgang is grotendeels toe te schrijven aan de slechte staat waarin deze mantels en boszomen verkeren. Veel bosranden hebben ‘harde’ overgangen, afgezoomd met bijvoorbeeld prikkeldraad. Deze bieden voor de hazelmuis weinig voedsel en onvoldoende dekking. Hazelmuizen hebben de horizontale structuur van dichte ondergroei nodig om zich er in voort te bewegen en naar voedsel te zoeken. Ze verplaatsen zich door de vegetatie en niet over de grond. Omdat hazelmuizen zich normaal gesproken niet ver van hun nestplaats verwijderen (meestal minder dan 70 meter), dient een gevarieerde soortenrijke boom- en struiklaag in de directe omgeving van het nest aanwezig te zijn. Bright et al. (1996) noemen de volgende boom- en struweelsoorten die van belang zijn als voedselplant: hazelaar, eik, kamperfoelie, braam, esdoorn, es, taxus, els, brem, berk, kastanje, sleedoorn en wegedoorn.
Door actief ingrijpen is de laatste jaren de situatie plaatselijk verbeterd. Door selectief houtkappen zijn mogelijkheden gecreëerd voor het herstel van soortenrijke struwelen. Randgebonden soorten als de hazelmuis lijken hiervan te profiteren. De aanleg en het herstel van soortenrijke hagen en houtwallen als verbindende landschapselementen is een volgende stap waarbij verloren gegaan leefgebied opnieuw betrokken kan worden.
Bronnen
Deskundigheid
Zoogdiervereniging.
Literatuur
- Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal & F.J. van Zadelhoff (2001). Handboek Natuurdoeltypen (tweede, geheel herziene editie). Rapport Expertisecentrum LNV nr. 2001/020.
- Boonman, M. en Verheggen, L.S.G.M. Provinciaal Actieplan Hazelmuis Limburg. Provincie Limburg 2004.
- Bright, PW, P.A. Morris & A.J. Mitchell-Jones (1996). A new survey of the Dormouse Muscardinus avellanarius in Britain, 1993-4 Mammal Review, Vol. 26, no. 4, pp. 189-195.
- Laar, V. van, 1992. Hazelmuis Muscardinus avellanarius (L., 1758). Uit: S. Broekhuizen, B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen (red.). Atlas van de Nederlandse zoogdieren, 3e herziene druk, 306-310. Stichting Uitgeverij Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging.
- Lange et al., 1994. Zoogdieren van West-Europa. Uitgeverij KNNV, Utrecht.
- Lina, P.H.C. & G. van Ommering, 1994. Rode lijst van bedreigde en kwestbare zoogdieren in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC natuurbeheer nr. 12.
Websites