Beschrijving
De groene glazenmaker (Aeshna viridis) is met een lengte tot 65 tot 75 millimeter een middellange en iets gedrongen vertegenwoordiger een van de Europese glazenmakers (Aeshnidae). Zoals bij de meeste Aeshnidae heeft de groene glazenmaker een mozaïekpatroon op het achterlijf. Bij de vrouwtjes is deze tekening groen (op een bruinachtige basiskleur), bij de mannetjes is het achterlijf helblauw. De ogen van het vrouwtje zijn groen, die van het mannetje helderblauw. Bij het vrouwtje zijn verder alle lichtgekleurde lichaamdelen groen. Het mannetje kenmerkt zich door een borststuk met geheel groene zijkanten, grote groene ovale schouderstrepen en blauwe ogen. Groene glazenmakers vliegen veel en worden zelden ‘hangend in de vegetatie’ waargenomen.
Ecologie
De larven van de groene glazenmaker leven vrijwel uitsluitend in begroeiingen die worden gedomineerd door krabbenscheer (Stratiotes aloides). Tussen de stekelige bladeren van deze plant vinden ze bescherming tegen predatoren, zoals vissen en kikkers. De eitjes worden vlak onder de waterspiegel afgezet in krabbenscheerbladeren, incidenteel in bladeren andere planten zoals pijlkruid (Sagittaria sagittifolia). De ontwikkelingsduur van de larve is twee tot drie jaar. De eieren en larven overwinteren in de naar beneden gezakte krabbenscheerresten. De groene glazenmaker komt voor in poldersloten, oude rivierarmen, petgaten, stadswateren en verveningsplassen, zolang er maar velden met krabbenscheer in staan. In grote, open gebieden, zoals de Krimpenerwaard en delen van Friesland, worden vooral begroeiingen gebruikt die beschut liggen, bijvoorbeeld achter een rietkraag of een klein bosje. Volwassen dieren vliegen in de buurt van de voortplantingsplekken langs bosranden en boven rietvelden. Hier jagen ze op insecten en worden geslachtsrijp. De mannetjes zijn overdag territoriaal en wachten tot een vrouwtje verschijnt. Na de paring verdwijnen de vrouwtjes meestal, om later in de middag en het begin van de avond ongestoord de eitjes te kunnen afzetten.
Verspreiding
De groene glazenmaker heeft een relatief klein verspreidingsgebied, dat zich uitstrekt van West-Siberië tot in West-Europa. Ten westen van Wit-Rusland heeft de soort een redelijk verbrokkeld areaal, dat Zuid-Zweden, Polen, Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Roemenië en Nederland omvat. De populaties in Nederland liggen aan de uiterste westgrens van dit gebied. Nergens leeft de soort buiten het areaal van krabbenscheer. In Nederland komt de groene glazenmaker vooral voor in laagveengebieden en de overgangen van laagveen naar zandgrond. Het verspreidingsgebied wordt gekenmerkt door twee kerngebieden. De eerste kern ligt in Friesland, Zuidwest-Groningen en Noordwest-Overijssel. De tweede kern ligt in de laagveengebieden van Utrecht, Zuid-Holland en het zuidelijk deel van Noord-Holland. Aan deze verspreiding is niet veel veranderd in de afgelopen anderhalve eeuw. Vroeger waren enkele populaties bekend van vennen, het rivierengebied (Biesbosch) en van kanalen in het hoogveenlandschap. Deze waren waarschijnlijk marginaal of tijdelijk van karakter. De soort kende een dieptepunt in haar verspreiding in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. De waterkwaliteit van de laagveenmoerassen was toen slecht, met als gevolg dat verlandingen met krabbenscheer geleidelijk verdwenen. De laatste tien jaar laat de groene glazenmaker in ons land een duidelijke vooruitgang zien: enkele bestaande populaties zijn snel gegroeid en elk jaar worden nieuwe populaties ontdekt.
Bescherming
De verslechtering van de waterkwaliteit door de inlaat van gebiedsvreemd water in laagveenmoerassen en de vermesting van het agrarische gebied zijn de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van de groene glazenmaker gedurende de jaren zeventig van de vorige eeuw. Krabbenscheervelden verdwenen door vermesting en het steeds intensievere beheer van watergangen ten behoeve van de landbouw.
In 2002 trad een beschermingsplan voor deze soort in werking. In het kader van dit plan is de aandacht voor het beheer van sloten in laagveengebieden ten behoeve van de groene glazenmaker toegenomen. Het effect van deze activiteiten werd versterkt omdat ook de waterkwaliteit herstelde. In de grotere laagveenmoerassen is een cyclisch beheer van groot belang. Door nieuwe petgaten te graven ontstaan er voortdurend jonge verlandingsstadia. In landbouwgebieden moet het beheer van sloten gericht zijn op het ontzien van krabbenscheervelden of het gefaseerd schonen ervan. Een dichte krabbenscheervegetatie in het water is vereist, liefst in een dichtheid van tien tot twintig drijvende rozetten per m2.Verder dienen beschutte plaatsen in de buurt van het water aanwezig te zijn voor jagende libellen en als rustplaats voor de nacht en bij slecht weer. Een combinatie van ruige vegetatie (groot prooiaanbod) en kleine bosjes of houtsingels is hiervoor ideaal.
Bronnen
Deskundigheid
De Vlinderstichting.
Literatuur
- Bos, F. & M. Wasscher, 1997. Veldgids Libellen. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
- Bouwman, J.H. & V.J. Kalkman (in druk). Verspreiding van de soorten van de habitatrichtlijn. Deel 1: Aeshnaviridis; Gomphus flavipes; Ophiogomphus cecilia; Leucorrhinia pectoralis.
- Geene, R., 2002. Aeshna viridis, Groene glazenmaker. In: Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002. De Nederlandse Libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.
- Jong, T.H. de & P. Verbeek, 2001. Beschermingsplan groene glazenmaker 2002-2006. Expertisecentrum Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Wageningen.
- Sternberg, K. & R. Buchwald, 1999. Die Libellen Baden-Württembergs (Band 2). Ulmer, Stuttgart.
Websites