Beschrijving
De gewone zeehond (Phoca vitulina) is ongetwijfeld het meest bekende zeezoogdier uit onze kustwateren. Binnen de zeehondenfamilie (Phocidae) is het een relatief kleine soort: de mannetjes worden ongeveer 150 tot 200 cm lang en wegen tot 120 kg, terwijl de vrouwtjes nauwelijks kleiner en lichter zijn. De gewone zeehond is variabel van kleur, van lichtgrijs tot donkergrijs met een donkere vlekkentekening. In het water is de natte pels donkerder van kleur. In tegenstelling tot de grijze zeehond (Halichoerus grypus) heeft de gewone zeehond een ronde kop met een korte snuit en V-vormige neusgaten.
Ecologie
Gewone zeehonden blijven doorgaans dichter bij de kust dan de grijze zeehonden. Desondanks trekken ze soms meer dan 100 km de zee op om te foerageren. Een enkele keer worden ze aangetroffen in riviermondingen en binnenwateren. De dieren rusten bij eb meestal op zandplaten, die bij vloed onder water lopen. Hoewel de gewone zeehond in groepen op de ligplaatsen wordt gezien, is de soort – in tegenstelling tot de grijze zeehond – niet sociaal georganiseerd. Elf maanden na de bevruchting wordt aan het begin van de zomer (juni-juli) één jong geboren, dat vrijwel direct kan zwemmen; dit laatste is een aanpassing aan het getijdenmilieu. Het jong wordt bijna een maand gezoogd waarin het snel opvet (van circa 10 naar 25 kg). Tegen het einde van de zoogtijd paren de volwassen zeehonden in zee. De gewone zeehond zoekt zijn voedsel in de kustwateren en verder op zee. De soort voedt zich met uiteenlopende soorten vis, zoals bot (Platychthys flesus), tong (Solea solea), haring (Clupeaharengus), kabeljauw (Gadus morhua), wijting (Merlangius merlangus) en zandspieringsoorten (Ammodytidae).
Verspreiding
De gewone zeehond komt in alle gematigde wateren voor in het noordelijk halfrond. Het is daarmee een van de wijdst verspreid voorkomende soorten zeehond. Er worden vijf ondersoorten onderscheiden. De metapopulatie in het oostelijk deel van de Atlantische oceaan behoort tot de ondersoort P. v. vitulina. Het verspreidingsgebied strekt zich uit van Spitsbergen, Moermansk en IJsland, de Britse eilanden, Ierland en het zuidwestelijk deel van de Oostzee, langs de Noordzeekust tot in Bretagne. De dieren in Nederland maken deel uit van de zogenaamde Waddenzeepopulatie die zich bevindt tussen Esbjerg (Denemarken) en Den Helder. In het Deltagebied bevindt zich ook een groep zeehonden die door een gebrek aan geboortes afhankelijk is van migrerende dieren uit de gebieden eromheen, vooral uit de Waddenzee. Met behulp van de jachtstatistieken is geschat dat rond 1900 in de Nederlandse Waddenzee circa 7.000 tot 16.000 dieren voorkwamen en in het Deltagebied 6.000 tot 11.000. Jacht, vervuiling en verandering van hun habitat waren de soort bijna fataal: in de jaren 1970 en 1980 waren er nog maar enkele honderden dieren in de Waddenzee terwijl er nog maar een tiental in de Delta geteld werd. Ondanks de epidemie van het Phocine distemper virus (PDV) in 1988, is de populatie goed hersteld. In 2002 is wederom een PDV-epidemie uitgebroken, waaraan circa 50 procent van de zeehonden is gestorven. In 2003 is aan de hand van de tellingen de populatie gewone zeehonden in de internationale Waddenzee geschat op 16.000 dieren, waarvan 3.400 in het Nederlandse deel. In het Deltagebied is het aantal gewone zeehonden toegenomen van slechts enkele dieren in de jaren 1980 tot circa 150 dieren in 2002. In 2005 werd de populatie in het Waddengebied geschat op 5000 dieren.
Bescherming
De enorme toename tussen circa 1975 en 2005 is mogelijk veroorzaakt door een betere bescherming tegen verstoring, het ontbreken van de jacht en het relatief schone zeewater. De halvering van de populatie die optrad in 1988 en 2002 door een virusepidemie heeft niet geleid tot uitsterven van de soort. Echter, als deze epidemieën met een hogere frequentie zouden optreden, dan bestaat dit risico wel. Anderzijds kan een sterke toeneming van de populatie leiden tot conflicten met de beroepsvisserij. De vraag of de zeehond een concurrent van de vissers is, kan met de huidige kennis niet worden beantwoord. In hoeverre het bouwen in zee van onder andere windmolenparken effect kan hebben op deze dieren, is eveneens moeilijk te bepalen. Daarvoor is te weinig bekend over hun foerageer- en trekgedrag op zee.