Kenmerken
De gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus) heeft kenmerkende grote drie tot vier cm lange oren. Deze vleermuis behoort tot de gladneuzenfamilie (Vespertilionidae). Recent zijn op basis van genetisch onderzoek twee nieuwe soorten grootoorvleermuizen beschreven. Van de nu in totaal vier Europese soorten zijn alleen de gewone grootoorvleermuis en de grijze grootoorvleermuis (P. austriacus) uit Nederland bekend. De gewone grootoorvleermuis is een middelgrote vleermuis, met een lengte tot 5,5 cm, een gewicht van 4,5 tot 12 gram en zeer brede, relatief lange vleugels met een spanwijdte van 24 tot 28,5 cm. De rugvacht is geelbruin tot bruin en de buikvacht is grijs- tot geelwit. Buik en rug hebben een donkerbruine ondervacht. De kleur van de snuit is variabel, van roze tot bruin getint. De gewone grootoorvleermuis kan verward worden met de grijze grootoorvleermuis, maar er zijn voldoende onderscheidende kenmerken aan oren, gezicht en duim. Grootoorvleermuizen zijn soms moeilijk met een batdetector waar te nemen. De beide verwante soorten zijn aan de hand van vlieggedrag en echolocatie (nog) niet van elkaar te onderscheiden.
Ecologie
Gewone grootoorvleermuizen jagen in langzame cirkels en een langzame, wendbare vlucht dicht op en door de vegetatie, waarbij insecten van bladeren of uit de lucht worden gegrepen. Zij vliegen rond door beschutte plekken in bossen en kleinschalig parkachtig landschap, boven bospaden, lanen en open plekken, langs bosranden en laag boven (bloeiende) kruidenbegroeiing of langs de kroon van (bloeiende) bomen. Als wendbare vliegers jagen ze ook veel in gebouwen. Gewone grootoorvleermuizen vangen een verscheidenheid aan relatief grote, vaak dagactieve of niet-vliegende prooien, zoals (nacht)vlinders, langpootmuggen, spinnen, kevers, schietmotten, vliegen, rupsen, steekmuggen en oorwormen. De grootoorvleermuis spoort deze prooien op aan de hand van de geluiden die de insecten zelf maken (vandaar die grote oren) en plukt ze vervolgens uit de vegetatie. Het opeten ervan is een klus die hangend moet gebeuren.
Ze gedragen zich opportunistisch in hun keuze van verblijfplaatsen. Ze worden zowel op zolders, achter betimmeringen, daklijsten en vensterluiken, in spouwmuren en onder dakpannen, als in holten en spleten in bomen en in vleermuiskasten gevonden. Ze vormen meestal groepen van 5 tot 25, bij uitzondering tot 80 dieren. De (kraam)groep leeft in een netwerk van een groot aantal bij elkaar gelegen verblijfplaatsen. De dieren verhuizen vaak. Ze jagen in de directe omgeving van de verblijfplaats tot op circa drie kilometer afstand. Ze volgen lijnvormige structuren als vliegroute, maar in bos of heel kleinschalig landschap vliegen ze gewoon overal doorheen. De paartijd loopt van de herfst tot en met het voorjaar. In de herfst en het voorjaar worden grootoormannetjes waargenomen die vanaf boomstammen, maar ook bijvoorbeeld vanaf daklijsten, luid roepend baltsen. Als winterverblijf worden grotten, kalksteengroeven, oude steenfabrieken, bunkers, forten, vestingwerken, ijskelders en (kasteel)kelders gebruikt. Overwinterende gewone grootoorvleermuizen zijn echter ook op zolders en kerktorens, en een enkele keer in boomholten gevonden. De winterslaapperiode duurt van oktober/november tot maart/april. Het zijn echter geen stabiele slapers. Vooral de grootoorvleermuizen die op locaties met wisselende temperaturen overwinteren, worden – ook bij koud weer (<0oC) – regelmatig wakker en foerageren dan bijvoorbeeld op zolders op overwinterende vlinders. Gewone grootoorvleermuizen gelden als standvleermuizen die meestal in de onmiddellijke nabijheid van hun zomerverblijfplaatsen overwinteren. De maximale afstand waarover verplaatsingen van geringde dieren zijn geregistreerd is ongeveer 90 km.
Verspreiding
De gewone grootoorvleermuis komt in heel Europa voor tot ongeveer de 64e breedtegraad in het noorden (halverwege Scandinavië). Ten zuiden van de Alpen zijn de waarnemingen zeer verspreid en schaars. Uit Nederland zijn verspreide waarnemingen bekend, waarbij een duidelijke binding blijkt met bosgebied op zandgronden. Zwaartepunten van de verspreiding van de gewone grootoorvleermuis liggen daardoor in de duinstreek en het midden en oosten van ons land. De aantallen worden geschat op 5.000 tot 7.500 dieren. Betrouwbare schattingen van de Europese populatie zijn niet bekend.
Bescherming
Na een afname van de aantallen overwinterende dieren in de tweede helft van de vorige eeuw is de trend nu weer positief. Voor de soort worden geen specifieke activiteiten ondernomen, naast algemene, vleermuisbeschermende maatregelen zoals de beschikbaarheid van ongestoorde zomer- en winterverblijven en het behoud van halfopen landschappen, waarin lijnvormige elementen als pendelroutes aanwezig zijn.
Bronnen
Deskundigheid
Deskundigen aangewezen op grond van artikel III, lid, 5 van de Overeenkomst voor de Bescherming van Populaties van Europese Vleermuizen (Bats Agreement). Zoogdiervereniging. Regionale Vleermuiswerkgroepen.
Literatuur
- Buys, J., 1996. Grijze grootoorvleermuizen op Noord en Midden Limburgse kerkzolders. Natuurhistorisch Maandblad 85(3): 50-53.
- Buys, J., H. Heijligers & M. Dorenbosch, 1999. Voor vleermuizen de kerk in. Natuurhistorisch Maandblad 88 (5): 82-93.
- Limpens, Herman J.G.A., 2001. Beschermingsplan Vleermuizen van Moerassen. Rapport 2001.05. VZZ- Arnhem.
- Limpens, H., K. Mostert & W. Bongers (red.), 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. 2e druk. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
- Lina, P.H.C. & G. van Ommering, 1994. Rode lijst van bedreigde en kwetsbare zoogdieren in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC natuurbeheer nr. 12.
Websites