Beschrijving
De gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) behoort tot de korenboutfamilie (Libellulidae). Dit zijn overwegend middelgrote libellen die zich van de meeste andere libellen onderscheiden doordat ze in horizontale positie rusten. De geslachten witsnuitlibel (Leucorrhinia) en korenbout (Libellula) hebben een zwarte basisvlek op de achtervleugel. Witsnuitlibellen hebben bovendien een lichtgekleurd gezicht. Van dit geslacht kwamen in ons land tot in 1960 vijf soorten voor, maar daarvan zijn de sierlijke witsnuitlibel (L. caudalis) en de Oostelijke witsnuitlibel (L. albifrons) recentelijk uitgestorven. De gevlekte witsnuitlibel is een vrij forse soort (vergeleken met andere witsnuitlibellen) van 38 tot 42 mm lang. Deze libel heeft, net als de andere witsnuitlibellen, een zwart achterlijf met lichte vlekken, een licht gezicht en een kleine zwarte vlek aan de basis van de achtervleugels. Uitgekleurde mannetjes zijn direct herkenbaar aan de grote gele vlek op het zevende achterlijfsegment. Jonge mannetjes hebben ook gele vlekken op de segmenten 2 tot en met 6, maar deze vlekken kleuren later onopvallend bruinrood. Vrouwtjes en jonge mannetjes hebben oranjegele vlekken op het achterlijf, die groter zijn dan bij de andere witsnuitlibellen.
Ecologie
De gevlekte witsnuitlibel leeft in relatief kleine en ondiepe (snel opwarmende), heldere, voedselarme tot matig voedselrijke en beschut gelegen wateren. In Nederland komt de soort met de hoogste aantallen voor in laagveengebieden, in jonge verlandingen met een nog grotendeels open vegetatie. Er moet een rijke plantengroei aanwezig te zijn, met veel variatie in structuur. Meestal bestaat de vegetatie uit een combinatie van riet of lisdodde, krabbenscheer, ondergedoken planten als kransvederkruid en grof hoornblad, drijvende planten als witte waterlelie en gele plomp en drijftillen van onder meer pluimzegge. Te ver dichtgeroeide wateren worden niet bevolkt, open water met weinig waterplanten evenmin. Buiten de laagveengebieden komt de soort voor in heidevennen en in duinplassen. Vennen waar de soort voorkomt, zijn meestal omgeven door bomen. Het is echter niet duidelijk welke specifieke habitateisen de gevlekte witsnuitlibel op deze plaatsen stelt.
De soort vliegt van half mei tot half juli. Mannetjes bezetten een territorium van niet meer dan 50 m lengte. De dieren paren in de vegetatie, hangend boven het water. De vrouwtjes zetten hun eitjes af op het wateroppervlak. De larven leven tussen de waterplanten of op een modderige bodem. Doordat ze overdag jagen, vormen ze een relatief gemakkelijke prooi voor vissen. In wateren met weinig vis doen zich dan ook de beste mogelijkheden voor de soort voor om het volwassen stadium te bereiken. De ontwikkeling van de larven duurt waarschijnlijk twee jaar, waarna zij in het voorjaar uitsluipen (de laatste ontwikkelingsstap tot imago). Het voedsel van de gevlekte witsnuitlibel verschilt waarschijnlijk niet van dat van andere libellensoorten van vergelijkbare grootte. De larven leven van allerlei waterdiertjes, de volwassen libellen van vliegende insecten die kleiner zijn dan zijzelf. Jongvolwassen dieren verblijven meestal ver van het voortplantingswater om te jagen en geslachtsrijp te worden. Oudere mannetjes zijn in de verlandingsvegetatie bij het voortplantingswater te vinden om hun territorium te verdedigen. Hierbij gebruiken ze over het water hangende plantenstengels als uitkijkpost. Vrouwtjes komen naar het water wanneer ze bereid zijn om te paren.
Verspreiding
Het areaal van de gevlekte witsnuitlibel komt sterk overeen met dat van de gaffellibel. Het loopt van de Atlantische kust (Frankrijk) en Noordzeekust (Nederland) oostwaarts tot in Mongolië. In het zuiden reikt het areaal tot Noord-Italië en voormalig Joegoslavië, in het noorden tot Zuid-Finland en de Baltische landen. Nederland ligt aan de westgrens van het verspreidingsgebied. In ons land, waar de soort vroeger niet zeldzaam was, is ze anno 2005 vrijwel beperkt tot laagveengebieden; de Wieden en Weerribben vormen hier het belangrijkste bolwerk. Een kleine populatie bevindt zich bij de Kortenhoefsche Plassen. In de duinen kwam de soort in de jaren 1960 nog plaatselijk in grote aantallen voor, maar tegenwoordig is alleen van de omgeving van Castricum een kleine populatie bekend. Op de hogere zandgronden, waar de soort nog op een vijftal plekken voorkomt, herbergt alleen het Lonnekermeer in Twente een omvangrijke populatie.
Bescherming
De soort is anno 2005 in vrijwel geheel Europa bedreigd. Het areaal is weliswaar nog vrij groot maar sterk versnipperd en de dichtheden zijn meestal laag. In ons land is het geschikte leefgebied kleiner geworden doordat heidevennen en duinplassen sterk te lijden hadden van verdroging, verzuring en vermesting. De achteruitgang in de laagveengebieden komt vooral door de inlaat van verontreinigd rivierwater en de afname van de oppervlakte aan petgaten met jonge verlandingsstadia. Vermoedelijk ondervinden de larven van de gevlekte witsnuitlibel concurrentie van larven van andere libellensoorten. Op plaatsen waar vis wordt uitgezet, worden ze snel weggegeten. Toch zijn de populaties in de laagveengebieden in ons land nog steeds de belangrijkste (hoogste aantallen) van West-Europa. De populaties in de Wieden, de Weerribben en het Lonnekermeer lijken stabiel en zijn voldoende groot. Andere Nederlandse populaties zijn kwetsbaar vanwege het kleine aantal individuen dat hier jaarlijks wordt waargenomen. De populaties die in de ons omringende landen voorkomen zijn eveneens klein, geïsoleerd en kwetsbaar. Het laagveengebeid in Noordwest-Overijssel is daarom van Europees belang voor de gevlekte witsnuitlibel.
Bronnen
Deskundigheid
De Vlinderstichting.
Literatuur
- Bos, F. & M. Wasscher, 1997. Veldgids Libellen. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
- Bouwman, J.H. & V.J. Kalkman, in pres. Verspreiding van de soorten van de habitatrichtlijn. Deel 1: Aeshna viridis; Gomphus flavipes; Ophiogomphus cecilia; Leucorrhinia pectoralis.
- Groenendijk, D. & C.A.M. van Swaay, 2005. Profielen Vlinders en Libellen van de Habitatrichtlijn Bijlage II. Rapport 2005.021, De Vlinderstichting, Wageningen.
- Groot, T. de, 2002. Leucorrhinia pectoralis, Gevlekte witsnuitlibel. In: Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002. De Nederlandse Libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.
- Sternberg, K. & R. Buchwald, 1999. Die Libellen Baden-Württembergs (Band 2). Ulmer, Stuttgart.
Website