Uiterlijk
Het lichaam van de gestippelde alver is zijdelings afgeplat. De soort heeft een eindstandige bek. De bek loopt door tot voorbij het oog, tot net aan de voorrand van de ogen of tot onder de ogen. De bek heeft een vrij kleine mondopening. De staartvin is vrij diep gevorkt. De rug is overwegend bruin tot olijfgroen, de flanken en de buikzijde is zilverachtig. Volwassen vissen zijn tussen de 10 en 12 cm, maximaal 16 cm.
In de paaitijd is er zowel bij mannetjes als bij vrouwtjes boven de zijlijn over de hele flank een donkerblauwe tot grijze lengteband zichtbaar. Deze donkere band lijkt in de lengterichting strepen te hebben, dit wordt veroorzaakt door de donkere randen van de schubben. De kleuren van beide geslachten zijn tijdens de paaitijd intensiever, de vinnen krijgen een duidelijke oranje kleur.
Jonge gestippelde alvers, met een lengte van 2 tot 5 cm, lijken nauwelijks op de oudere dieren, ze zijn egaal zilverachtig van kleur en zijn minder hoog van bouw. Karakteristiek voor jonge visjes is een haarfijne zwarte streep, die vanaf de neuspunt over de rug tot aan de basis van de staartvis loopt.
Verwarring met jonge gewone alvers of roofbleien is mogelijk. De gestippelde zijlijn is echter een uniek kenmerk van de gestippelde alver.
Verspreiding,
In het begin van de 20ste eeuw was de gestippelde alver mogelijk nog algemeen in de IJssel, de Maas en de Kromme/Oude Rijn en vooral in de Jeker (Marquet, 1966). Er bestond echter twijfel aan de betrouwbaarheid van deze waarnemingen. In 1931 werd een exemplaar bij Roermond in de Maas gevangen en belandde in een museum (Redeke, 1941). Tot 1995 was dit het enige bewijs dat de gestippelde alver tot de Nederlandse fauna behoorde. Uit die periode (1931 - 1995) is geen enkele gedocumenteerde waarneming of vangst.
In 1995 werden gestippelde alvers gevangen op vier locaties in de Geul, tussen de Belgische grens en de monding in de Maas, bij de monding van de Selzerbeek en in de Grindmaas, stroomafwaarts van de stuw bij Borgharen (Crombaghs et al., 2000).
Leefgebied en voedsel
De gestippelde alver komt voor in heldere, vrij koele en matig tot sterk stromende wateren in de middenlopen van rivieren en brede beken (barbeel- en vlagzalmzone).
De paaitijd valt in de maanden mei tot en met juli. De paaitijd begint vanaf het moment dat de watertemperatuur 12°C bereikt. De paaitijd kan in totaal meer dan 15 weken duren. Het vrouwtje produceert met tussenpozen van twee weken meerdere legsels. De eieren worden in openingen tussen zeer grof grind (1,6 - 6,3 cm) en stenen afgezet. De gestippelde alver vertoont geen broedzorg, maar verbergt door deze wijze van paaien het broed tussen stenen.
De gestippelde alver eet zowel plantaardig (draadalgen) als dierlijk voedsel. Insectenlarven worden van de bodem gegeten en landinsecten worden van het wateroppervlak gehapt. Ook schaaldieren, kleine kreeftachtigen, wormpjes en diatomeeën worden gegeten.
Zelfs in wateren met veel gestippelde alvers bedraagt het aandeel van de soort minder dan 20% in aantal en minder dan 10% van het totaalgewicht aan vis. Net zoals voor andere kleine vissoorten geldt, dat er sterke schommelingen optreden in de bestandsomvang. Een toe- of afname van de populatiedichtheid met een factor vijf binnen een jaar is geen uitzondering.
Een kunstmatig, door uitzetting hoog gehouden, bestand aan beek- of regenboogforel) heeft waarschijnlijk een negatieve invloed op de overleving van de gestippelde alver.
Verblijfplaatsen
De vis verblijft graag dicht bij de bodem. De soort heeft voorkeur voor plaatsen waar turbulente stroming overgaat in wat rustiger water. Het is een krachtige en snelle zwemmer, die in zijn bewegingen sterk aan een zalmachtige doet denken. Volwassen gestippelde alvers houden zich op in beken en riviertjes. In de Geul werd een volwassen gestippelde alver gevangen op een snel stromend traject in de monding van de Geul op een luwteplaats die werd gevormd door een hoop takken.
Eisen aan de omgeving
Er is weinig bekend van de habitat- en milieueisen van de gestippelde alver. Vaak wordt in literatuur niet aangegeven voor welk levensstadium de beschreven habitateisen gelden.
Zuurstofrijk water is belangrijk. Volwassen gestippelde alvers houden zich op in beken en riviertjes met een stroomsnelheid tussen de 0,5 en 1,5 m/s. In de Geul komt de gestippelde alver voor bij 0,5 tot 0,70 m/s. Volwassen gestippelde alvers komen voor op diepere plaatsen in de beek, meer dan 0,8 m, zoals uitspoelingskolken. Jonge dieren hebben meer een voorkeur voor ondiepe en zwak stromende waterdelen. De vissoort heeft een voorkeur voor bodems met grof zand, grind en stenen en is erg gevoelig voor verontreiniging.
Gestippelde alver komt voor bij een temperatuur van 10 tot 18°C. De paai begint bij een watertemperatuur van 12°C. De vis komt voor bij een pH range van 7,0 tot 8,0.
Staat van instandhouding in Nederland
De gestippelde alver is een voor Nederland inheemse soort. De soort is opgenomen in de Flora- en Faunawet. De soort staat in de bijlage 3 van de Conventie van Bern en op de Nederlandse Rode Lijst als "Gevoelige soort".
Deskundigheid
- Natuurbalans, Postbus 31070, 6503 CB Nijmegen. Tel. 024-3528801.
- OVB (Organisatie ter Verbetering van Binnenvisserij Binnenvisserij fuseert per 1/1/2006 tot Sportvisserij Nederland), Postbus 433, 3430 AK Nieuwegein. Tel 030-6058411.
- RAVON (Reptielen Amfibieën en Vissenonderzoek Nederland), Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen.
Literatuur
- Breitenstein, M & A. Kirchhofer, 1999. Biologie, Gefährdung und Schutz des Schneiders, Alburnoides bipunctatus in der Schweiz. Bundsesamt für Umwelt, Wald und Landschaft, Bern.
- Crombaghs, B.H.J.M., R.W. Akkermans, R.E.M.B. Gubbles & G. Hoogenwerf, 2000. Vissen in Limburgse beken. De verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Natuurhistorisch Genootschap Limburg, Maastricht.
- Jong, Th. H. de, 2002. Amfibieën, vissen en baggeren: richtlijnen voor het baggeren van wateren met betrekking tot het voorkomen van kwetsbare en bedreigde amfibieën en vissen. Bureau Viridis, Culemborg.
- Kennisdocument gestippelde alver, Alburnoides bipunctatus (Bloch, 1782). OVB 26 april 2005 door J. Beekman, Kennisdocument 03.
- Kroes, M.J. & S. Monden. 2005. Vismigratie: Een handboek voor herstel in Vlaanderen en Nederland. Animal, Brussel 208 p.
- Marquet, P.L. 1966. De Jeker. Lev. Nat. 69:220-229.
- Vandelannoote et al. 1990. Atlas van de Vlaamse beek en riviervissen. WEL vzw. Antwerpen.
Websites