Beschrijving
Geel schorpioenmos (Hamatocaulis vernicosus) is een bladmos van de familie Amblystegiaceae. De indeling van geslachten en soorten binnen deze familie staat ter discussie en ook voor geel schorpioenmos zijn verschillende wetenschappelijke geslachtsnamen in omloop, waaronder Drepanocladus en Scorpidium. Geel schorpioenmos is een lange, slanke soort (de stengel kan tot 15 cm lang worden), die in plukken of kleine, dichte zoden groeit. De kleur is bleek geelgroen tot helder groen met een vettige glans. De stengel is aan de top sterk teruggekromd en niet of nauwelijks vertakt. De sikkelvormige stengelbladen zijn tot 3 mm groot, eirond tot lijnlancetvormig, het breedst in het onderste deel van het blad. De blaadjes hebben een kort topdeel met smal driehoekig uiteinde en een nerf die tot voorbij halverwege het blad doorloopt. De soort is gemakkelijk te verwarren met sikkelmossen als Drepanocladus exannulatus en D. aduncus, maar onderscheidt zich van deze door het ontbreken van bladhoekcelgroepen. Qua formaat lijkt geel schorpioenmos op klein schorpioenmos (Scorpidium revolvens), maar deze heeft een goudachtige of bruingele kleur; de andere schorpioenmossen zijn groter.
Ecologie
Geel schorpioenmos groeit in moskussens op venig substraat, vooral in bronveentjes en op plekken in hoog- en laagveen waar kwel optreedt van mineraalrijk water uit de diepere ondergrond. Ook is de soort aangetroffen in depressies in blauwgrasland. Geel schorpioenmos staat te boek als kensoort van het knopbies-verbond (Caricion davallianae), een vegetatietype waarin ze vroeger in ons land inderdaad is aangetroffen. De huidige groeiplaatsen in ons land betreffen nat, matig voedselrijke hooilanden, die fungeren als boezemlanden voor basenrijk oppervlaktewater, maar die oppervlakkig verzuurd zijn door regenwater. Het mos groeit hier in overgangen tussen het dotterbloem-verbond (Calthion palustris) en het verbond van zwarte zegge (Caricion nigrae). Begeleidende soorten zijn onder meer blaaszegge (Carex vesicaria), zwarte zegge (C. nigra), wateraardbei (Potentilla palustris), egelboterbloem (Ranunculus flammula), gewone dotterbloem (Caltha palustris) en moeraskartelblad (Pedicularis palustris). In de deze hooilanden komen meer zeldzame soorten voor die in ons land een noordelijke verspreiding kennen, zoals stijf hennegras (Calamagrostis stricta), noordse zegge (Carex aquatilis) en draadrus (Juncus filiformis). In Noord-Europa groeit geel schorpioenmos vaak samen met bokjessteenbreek (Saxifraga hirculus), een habitatrichtlijnsoort, die in ons land al lange tijd is uitgestorven. De soort vormt in de zomer sporenkapsels, maar deze zijn erg zeldzaam. Vaker vermeerderen de planten zich vegetatief met behulp van losbrekende takjes.
Verspreiding
Geel schorpioenmos is in zijn voorkomen beperk tot het noordelijke halfrond. Het meest (zij het verspreid) wordt de soort aangetroffen in de arctische tot gematigde streken. In Zuid-Europa groeit geel schorpioenmos alleen in de bergen. In Nederland is dit bladmos altijd zeldzaam geweest, waarbij de meeste groeiplaatsen lagen in het overgangsgebied van de pleistocene zandgronden naar dalen van rivieren en beken. De laatste waarneming was lange tijd het habitatrichtlijngebied Langstraat bij Sprang-Capelle. Sinds 1965 werd de soort echter vele jaren niet meer gevonden, totdat geel schorpioenmos in 1996 werd aangetroffen langs het Meppelerdiep. Geel schorpioenmos heeft hier een grote groeiplaats in de boezemlanden aan de noordkant, terwijl er enkele kleinere populaties bekend zijn van zuidelijker gelegen percelen.
Bescherming
Geel schorpioenmos beslaat weliswaar een groot areaal maar komt daarbinnen alleen zeer plaatselijk voor. Door de gevoeligheid van de soortspecifieke habitat (kwelmoerassen) voor ontwatering, eutrofiƫring en verzuring geldt het mos in heel Europa als een bedreigde soort.