Kenmerken
De franjestaart (Myotis nattereri, familie Vespertilionidae) is een middelgrote vleermuis met een lengte tot circa 5,5 cm, een gewicht van 5 tot 12 gram en betrekkelijk brede vleugels met een spanwijdte van 23 tot 28 cm. Ze heeft relatief grote, lichte tot roze oren met een lange, lancetvormige tragus (het oorklepje dat voorkomt dat tijdens de vlucht lucht in de oren suist). De soort is herkenbaar aan een lange losse vacht, met een donkere bruingrijze bovenzijde en een zeer lichte, witgrijze onderkant die duidelijk tegen de bovenzijde afsteekt. De franjestaart kan verward worden met de Bechstein’s vleermuis (M. bechsteini), maar deze heeft nog langere oren en een in verhouding wat kortere tragus (oorklepje). Vlieggedrag en echolocatie (signaal op batdetector) in de typische jachtvlucht zijn alleen met ervaring eenduidig te determineren.
Ecologie
De franjestaart is een soort van half open tot zeer dicht bos en kleinschalig, gesloten landschap. Ze jaagt in een wendbare vlucht, met veel bochten en uitvallen dicht op of door de vegetatie. Ze wordt vaak in of bij relatief waterrijk, vochtig (loof)bos gevonden en jaagt daar in lanen, tussen en door de boomkronen, boven en rondom vijvers, grachten en beken en in open broekbos. Ze is in staat haar prooi in zeer dichte vegetatie te vangen. De franjestaart wordt in de zomer in Nederland vooral in spleten, scheuren en spechtengaten in bomen aangetroffen. Voorts zijn er enkele waarnemingen van zolders en schuren. Buiten Nederland wordt ze veel in spleten in de balken van zolders en schuren (met vee) aangetroffen, in spleten achter hout en in nest- of vleermuiskasten. Kraamkolonies bereiken groottes van 80 tot soms wel 200 dieren. Een dergelijke sociale groep van verwante vrouwtjes leeft het merendeel van de tijd in kleinere groepjes, verspreid over een samenhangend netwerk van verblijfplaatsen, waartussen voortdurend verhuisd wordt. Al na enkele dagen worden ook de jongen mee verhuisd. De homerange is relatief klein. De verschillende groepen opereren binnen een straal van 10 km, waarbij op vliegroutes begeleidende vegetatie zeer strikt wordt gevolgd. Als winterverblijf zijn vooral onderaardse locaties bekend zoals grotten, kalksteengroeven, bunkers, forten, vestingwerken, oude steenfabrieken, ijs- en kasteelkelders. In het buitenland zijn ook wel eens overwinterende franjestaarten gevonden in boomholten. In de herfst (september) en in het voorjaar (half maart) worden sommige winterverblijven gebruikt als ‘zwermlocatie’. Tijdens deze fasen kunnen grote zwermen jonge mannetjes, maar ook gemengde groepen van vrouwtjes en volwassen mannetjes bij de ingangen en in de verblijven worden waargenomen. Hier vindt de paring plaatsvindt. De franjestaart is een vrij stabiele slaper, hoewel de dieren regelmatig wakker worden. De franjestaart is een standvleermuis, waarvan afstanden tot 185 km tussen zomer- en wintergebieden bekend zijn.
Verspreiding
De franjestaart komt in vrijwel heel Europa voor van Schotland en Zuid-Zweden en de Baltische Staten in het noorden tot in Spanje, Italië, de Balkan, Griekenland en de noordkust van Afrika in het zuiden. Oostelijk wordt zij aangetroffen tot ver in Rusland. In het zuiden van Europa zijn de waarnemingen verspreid en schaars.
Nederland ligt centraal in het verspreidingsgebied, maar de soort is hier desondanks relatief zeldzaam. De franjestaart vertoont in de winter een binding met de duingebieden, de Utrechtse heuvelrug en de Veluwe (hogere zandgronden), en in de zomer een duidelijke binding met bos op de hogere zandgronden. Buiten de winterverblijven is de verspreiding onvoldoende bekend. De populatie in ons land wordt geschat op 6.000 tot 8.000 dieren. Betrouwbare schattingen van de Europese populatie zijn niet bekend.
Bescherming
Na een scherpe afname van de aantallen overwinterende dieren tot in de jaren negentig van de vorige eeuw, is de trend nu weer duidelijk positief. Voor behoud van de soort is bescherming van de verblijfplaatsen in bosgebieden van belang. Hierbij telt vooral het behoud van gesloten tot halfopen bosrijk, waterrijk landschap. Verder moeten onverlichte aaneengesloten lijnvormige elementen als verbindingsroutes beschikbaar zijn. Onzorgvuldig kappen van bos en de renovatie van oude boerderijen vormen een risico voor de franjestaart. Verder is deze vleermuis een soort die zowel bij de verblijfplaatsen, als op de vliegroute in de avond en in de jachtgebieden gevoelig is voor verstoring door licht.
Bronnen
Deskundigheid
Deskundigen aangewezen op grond van artikel III, lid, 5 van de Overeenkomst voor de Bescherming van Populaties van Europese Vleermuizen (Bats Agreement). Zoogdiervereniging. Regionale Vleermuiswerkgroepen.
Literatuur
- Limpens, H., K. Mostert & W. Bongers (red.), 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. 2e druk. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
- Limpens, H.J.G.A., 2002 2005. Cursusmaterialen t.b.v. de cursus "vleermuizen en planologie". Zoogdiervereniging VZZ / Eco Consult & Project Management.
- Limpens, H.J.G.A., P.Twisk & G. Veenbaas, 2004. Met vleermuizen overweg. Brochure over vleermuizen en de wijze waarop bij planning, aanleg, reconstructie en beheer van wegen praktische invulling kan worden gegeven aan de wettelijke zorgplicht voor vleermuizen. Uitgave Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Dienst Wegen Waterbouwkunde, Delft, en de Zoogdiervereniging, Arnhem. 24 pp.
- Lina, P.H.C. & G. van Ommering, 1994. Rode lijst van bedreigde en kwestbare zoogdieren in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC natuurbeheer nr. 12.
Websites