Uiterlijk
De elrits is een kleine, sterk gestroomlijnde vis, met een langgerekt, in doorsnede bijna rolrond lichaam. Het is een kleine vis, volwassen dieren zijn tussen de 6 en 10 cm lang, hij kan maximaal 14 cm worden. De elrits heeft een stompe eindstandige bek. De zijlijn loopt niet door, maar eindigt vaak even achter het midden van het lichaam. De rugvin begint achter de plaats waar de buikvinnen zijn ingeplant. De kleur van de elrits wisselt met de omgeving. Gewoonlijk heeft hij een olijfbruine tot grijsgroene rug, van waar 12 tot 15 donkere strepen of vlekken tot onder de zijlijn doorlopen. De flanken zijn zilver- of goudglanzend en gaan over in een witte tot geelachtige buikzijde. De mannetjes (met bredere, waaiervormige borstvinnen) zijn in de paaitijd uitgedost in een schitterend paaikleed: de buik wordt purperrood, de rug krijgt een smaragdgroene waas en de donkere strepen op de rug worden diepzwart. De vinnen krijgen een oranjerode kleur en langs de zijlijn wordt een blauwe band zichtbaar.
Verspreiding,
In Zuid-Limburg komt de elrits voor in het stroomgebied van de Geul. Standpopulaties zijn er alleen in de Geul zelf en de Eijserbeek. In 1918 werd in Gelderland een beek met elritsen beschreven. In de jaren zeventig bleek op de Veluwe nog steeds een populatie elritsen te bestaan in de Verloren beek, een sprengenbeek onder Apeldoorn, wat andermaal werd bevestigd bij schepnetonderzoek in de jaren negentig. Daarnaast zijn er losse waarnemingen op soms onwaarschijnlijke plaatsen die betrekking hebben op (illegale) uitzettingen.
Leefgebied en voedsel
De elrits bewoont heldere, zuurstofrijke beken. Elritsen leven in scholen, vrij dicht onder het wateroppervlak, maar in de winter worden diepere waterlagen opgezocht. Het voedsel zoeken ze zowel op de bodem, op waterplanten als aan het wateroppervlak, waarbij op het wateroppervlak drijvende insecten worden gegeten. Elritsen zijn omnivoor, alle leeftijdsklassen leven van kiezelalgen (diatomeeën). Jonge, net uitgekomen elritsen, eten voornamelijk dierlijk plankton. Juveniele elritsen tot 2,5 cm eten dierlijk materiaal van 0,6 tot 1,2 mm groot. De volwassen vissen vreten insectenlarven, kleine kreeftachtigen, slakjes, zaden, detritus, algen, kuit en vislarven.
Verblijfplaatsen
De elrits komt voor in ongereguleerde brede beken die vrij snel stromen en een bedding met grind hebben. De beek moet rijk zijn aan structuren zoals geulen, ribbels, stroomkommen en zand- en grindbanken en ook beschutting van waterplanten en in de beek liggende boomstronken, takken, keien, stenen en andere obstakels.
De paaiplaatsen liggen in ondiep stromend water en de larven verplaatsen zich op den duur nnaar iets dieper water.
Eisen aan de omgeving
Elritsen komen voor in helder water waar het zicht tot de bodem reikt. Voor volwassen elrits is geen specifiek type bodemsubstraat vereist. Als optimale stroomsnelheid voor volwassen elrits gelden waarden tussen 0,05 en 0,3 m/s, met een maximum van 0,9 m/s (de Geul). De paaitijd is van april tot juni als de temperatuur boven de 10°C ligt. De paaiplaatsen liggen op ongeveer 25 cm diepte boven grind- en kiezelbedden. Eieren en embryo's zijn tussen grind en stenen beschermd tegen predatoren. De larve en de juveniel bevinden zich net boven een bodem van grind en stenen, waar ze voedsel kunnen vinden, vaak op iets grotere diepte dan die van de paaiplaats (35 - 65 cm).
Tijdens het groeiseizoen moet de temperatuur tussen de 15 en 22°C zijn; hoger dan 26°C is fataal. De wintertemperatuur moet boven de 3°C blijven. De temperatuur waarop de paai begint ligt tussen de 7 en de 10°C. In alle levensstadia heeft de elrits een minimaal een zuurstofgehalte nodig van 8 mg/l. De volwassen elrits kan enige tolerantie opbouwen tegen zware metalen.
Staat van instandhouding in Nederland
De elrits staat in de Flora- en Faunawet en op de rode lijst als bedreigde soort. In 2000 werd de toestand in Zuid-Limburg rooskleuriger ingeschat. Dankzij verbeteringen in de toestand van de Geul en de Grindmaas, ontwikkelt de elritspopulatie zich daar gunstig, met perspectieven voor uitbreiding naar andere beeksystemen in het Maasstroomgebied (Crombaghs et al., 2000).
Deskundigheid
- Natuurbalans, Postbus 31070, 6503 CB Nijmegen. Tel. 024-3528801.
- OVB (Organisatie ter Verbetering van Binnenvisserij fuseert per 1/1/2006 tot Sportvisserij Nederland), Postbus 433, 3430 AK Nieuwegein. Tel 030-6058411.
- RAVON (Reptielen Amfibieën en Vissenonderzoek Nederland), Postbus 1413, 6501 BK Nijmegen.
Literatuur
- Blohm, H.-P., D. Gaumert & M. Kämmereit, 1994. Leitfaden für die Wiederund Neuansiedlung von Fischarten. Binnenfischerei in Niedersachsen, Heft 3, 90p.
- Crombaghs, B.H.J.M., R.W. Akkermans, R.E.M.B. Gubbles & G. Hoogenwerf, 2000. Vissen in Limburgse beken. De verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Natuurhistorisch Genootschap Limburg, Maastricht.
- Habitat geschiktheid index model Elrits Phoxinus phoxinus (L.) door Jakko Rietman, OVB April 1997.
- Jong, Th. H. de, 2002. Amfibieën, vissen en baggeren: richtlijnen voor het baggeren van wateren met betrekking tot het voorkomen van kwetsbare en bedreigde amfibieën en vissen. Bureau Viridis, Culemborg.
- Kroes, M.J. & S. Monden. 2005. Vismigratie: Een handboek voor herstel in Vlaanderen en Nederland. Animal, Brussel 208 p.
Websites