Uiterlijk
De vleugels van het dwergblauwtje zijn tussen de 10 en 12 millimeter lang en de vlinder draagt dus niet voor niets de naam dwergblauwtje. Het is het kleinste blauwtje dat in Nederland gezien kan worden. De bovenzijde van de vleugels is donkerbruin; het mannetje heeft verspreid zilverblauwe vlekken en een blauwe bestuiving vlak bij het lichaam. De onderzijde van de vleugels is bij beide geslachten zilvergrijs met kleine, zwarte witgeringde vlekken en soms een blauwe tint bij de wortel. De soort is in vlucht te verwarren met het bruin blauwtje, maar zodra de vlinder zit, valt op dat het dwergblauwtje geen oranje op de vleugels heeft.
Verspreiding
Het dwergblauwtje komt bijna uitsluitend voor in het krijtgebied van Zuid-Limburg. Er zijn ook enkele waarnemingen bekend uit de omgeving van Nijmegen en Venlo, maar dit betreft zwervers. De soort is gedurende de hele twintigste eeuw waargenomen, maar niet jaarlijks. Dit wijst erop dat een populatie enkele jaren kon standhouden en vervolgens verdween, mogelijk door veranderingen in weer of beheer. Zo vloog er tussen 1947 en 1953 een populatie bij Schin op Geul op een terreintje van slechts 100 m2 wondklaver. In de zomer van 1953 werd het gebied afgebrand, waarna het dwergblauwtje er niet meer heeft gevlogen.
De laatste Nederlandse populatie vloog tot 1982 op de Bemelerberg in Zuid-Limburg. Sindsdien heeft de soort geen populaties mee, maar zijn er wel regelmatig zwervers uit België of Duitsland waargenomen.
Vanaf 1992 zijn er jaarlijks dwergblauwtjes waargenomen in Zuid-Limburg. In 1998 heeft de soort zich voortgeplant in de ENCI-groeve bij Maastricht en in 1999 zijn er twaalf waarnemingen gedaan. De meeste waarnemingen uit Limburg zijn echter zwervers uit aangrenzend België. Op slechts honderd meter van de Nederlandse grens bevinden zich populaties langs het Albertkanaal, bij Thier de Lanaye en Opkanne.
Leefgebied en voedsel
Het dwergblauwtje is vooral te vinden op gevarieerde, droge kalkgraslanden op zuidhellingen. De vlinders hebben een voorkeur voor warme, zonnige kommen of laagten en er moet enige beschutting van struweel zijn. Het dwergblauwtje heeft een netwerk van meerdere leefgebieden nodig. Wondklaver moet in voldoende mate aanwezig zijn. Deze plant kan alleen in een lage en tamelijk open vegetatie groeien.
Verblijfplaatsen
Het vrouwtje zet de eitjes afzonderlijk af op jonge bloemen of bloemknoppen van de waardplant. Wanneer de rups uit het eitje kruipt, eet deze meteen een gaatje in de bloem en voedt zich met het vruchtbeginsel en de zich ontwikkelende zaden. De oudere rups eet ook hele bloemen, maar houdt er verder een verborgen leefwijze op na. De rupsen kunnen van de ene naar de andere bloem gaan en als daar al een soortgenoot aanwezig is, blijken het soms kannibalen te zijn. De volgroeide rups verlaat de waardplant om elders een overwinteringsplaats te vinden, meestal ergens in de strooisellaag tussen het mos. De vlinders brengen de nacht door in groepjes, waarbij ze met de kop naar beneden in de vegetatie hangen. Deze rustplekken worden iedere avond gebruikt en zijn soms een eindje weg van de plek waar de voedsel- en eiafzetplaatsen of - voor de mannetjes - uitzichtpunten te vinden zijn. Het dwergblauwtje is honkvast, maar de aanwezigheid van veel zwervers in Zuid-Limburg duidt erop, dat vlinders soms toch kilometers ver k
unnen komen. De soort heeft ook maar een klein leefgebied nodig. Vaak is een plekje van ongeveer tweehonderd vierkante meter jarenlang de vaste stek voor minder dan dertig vlinders en ongeveer evenveel waardplanten.
Eisen aan de omgeving
Netwerk van warme, beschutte locaties met een hoge dichtheid van wondklaver.
Staat van instandhouding in Nederland
Het dwergblauwtje staat als 'verdwenen' op de Rode Lijst. Hoewel jaarlijks zwervende vlinders worden gezien, is het tot een duurzame populatie met jaarlijks voortplanting is het nog niet gekomen.
Deskundigheid
De Vlinderstichting.
Literatuur
- Bink, F.A. (1992) Ecologische Atlas van de Dagvlinders van Noordwest-Europa. Schuyt en Co., Haarlem.
- Bos, F.G., M.A. Bosveld, D.G. Groenendijk, C.A.M. van Swaay & I. Wynhoff (2006). De dagvlinders van Nederland verspreiding en bescherming. Nederlandse Fauna 7. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. In samenwerking met De Vlinderstichting, Wageningen.
- Baguette, M.; Petit, S. & Qu‚va, F. (2000). Population spatial structure and migration of three butterfly species within the same habitat network : consequences for conservation. Journal of Applied Ecology 37, 100-108
- Krauss J.; Steffan-Dewenter I. & Tscharntke T. (2004). Landscape occupancy and local population size depends on host plant distribution in the butterfly Cupido minimus. Biological Conservation 120 (3), 355-361
- Ommering, G. van, I. van Halder, C.A.M. van Swaay & I. Wynhoff (1995) Bedreigde en kwetsbare dagvlinders in Nederland : toelichting op de Rode Lijst. IKC-rapport nr. 18 IKC-Natuurbeheer, Wageningen.
- Verschraegen, T., Vanreusel, W., Lambrechts, J. & Maes, D. (2003). Klavertje vier het bruin dikkopje, het boswitje, het dwergblauwtje en het klaverblauwtje in Vlaanderen. Vlinders 18 (4), 4-6
Websites