Beschrijving
Het donker pimpernelblauwtje (Maculinea nausithous) is niet zo blauw als de naam doet vermoeden. Alleen de mannetjes hebben een blauwe bestuiving aan de bovenkant van de vleugels, die echter bij iets oudere dieren weggesleten kan zijn. Deze vlinder behoort net als het pimpernelblauwtje (M. teleius) tot de blauwtjesfamilie (Lycaenidae) en daarbinnen tot de onderfamilie van de mierenblauwtjes (Maculinea). Het donker pimpernelblauwtje is met een vleugellengte 16-18 mm even groot als het pimpernelblauwtje, maar het vlindertje is donkerder blauw (mannetjes) of donkerder bruin (vrouwtjes). De kaneelbruine onderkant is kenmerkend voor deze soort. Op de onderkant van voor- en achtervleugel is slechts een rij zwarte stippen aanwezig. Dit blauwtje heeft geen oranje stippen. In Limburg werd het donker pimpernelblauwtje vroeger ook wel roerblauwtje of maasblauwtje genoemd.
Ecologie
De waardplant van de rupsen van het donker pimpernelblauwtje is – net als bij het pimpernelblauwtje – de grote pimpernel (Sanguisorba officinalis). Beide vlindersoorten worden aangetroffen in matig voedselrijke tot voedselarme, vochtige hooilanden in de stroomdalen van rivieren en beken. In plantensociologisch opzicht behoren deze vegetaties tot het Calthion palustris en Junco-Molinion, maar het donker pimpernelblauwtje komt vooral voor in ruigere begroeiingen met grote pimpernel (verbond Filipendulion). De soort kan jarenlang overleven in extensief gemaaide hooilanden of brede wegbermen en kanaaloevers. De volwassen vlinders voeden zich vrijwel alleen met de nectar van de grote pimpernel. Ze worden zeer zelden op andere planten, zoals distels of kattenstaart gezien. De vlinder is afhankelijk van de gewone steekmier (Myrmica rubra) en andere knoopmiersoorten. In de Moerputten, waar beide soorten op 30 juli 1990 werden geherintroduceerd, vliegt het donker pimpernelblauwtje voornamelijk van half juli tot half augustus, iets later dan het pimpernelblauwtje. Meestal worden twee tot drie eitjes op een bloemhoofdje afgezet, zodat enige voedselconcurrentie optreedt tussen de rupsen.
De levenscyclus lijkt verder op die van het pimpernelblauwtje: de rupsen groeien op terwijl ze zich te goed doen aan het vruchtbeginsel en ontwikkelende zaden van de grote pimpernel. Binnen twee tot drie weken bereiken ze het vierde rupsenstadium, waarbij ze echter niet veel groeien. Daarna laten ze zich op de grond laten vallen, waarna ze sappen afscheiden die mieren aantrekken. De mieren voeren de rupsen mee naar hun nest; meestal het nest van de gewone steekmier. De rupsen brengen de winter door in het mierennest, waar zij - in tegenstelling tot de meeste vlindersoorten - hun vegetarisch dieet voor dierlijk voedsel verwisselen. Want daar voeden zij zich met de larven van de mieren. Vanwege deze bijzondere levenscyclus is een combinatie van een vegetatie met grote pimpernel en de nabijheid van nesten van de gewone steekmier van belang. De rupsen van het donker pimpernelblauwtje vormen een belasting voor het mierennest. Na enkele jaren aanwezigheid van rupsen in het mierennest, kan de mierenpopulatie achteruitgaan. Daarom heeft het donker pimpernelblauwtje een netwerk van geschikte plekken nodig, want zelden blijft één locatie lange tijd bruikbaar. Dan moet de soort uitwijken naar een andere plaats met “ongebruikte” mierennesten. Een dergelijk netwerk heet een metapopulatie.
Overigens kunnen de rupsen ook overleven in nesten van andere knoopmiersoorten zoals de moerassteekmier (M. scabrinodis) en de bossteekmier (M. ruginodis); daar hebben zij echter een lagere overlevingskans en bij de overige knoopmiersoorten is de overlevingskans geringer. De gewone steekmier prefereert licht verruigde vegetaties en matig beschaduwde en vochtige microhabitats. Deze mier en het donker pimpernelblauwtje worden meer aangetroffen langs randen van hooilanden, bij verruigde beek- en kanaaloever-vegetaties en op overhoekjes en wegbermen. De mierennesten waarvan de vlinder afhankelijk is, zijn vrij groot en kunnen een aantal rupsen per jaar grootbrengen; daardoor kan het donker pimpernelblauwtje op zeer kleine, vaak marginale plaatsen voorkomen.
Verspreiding
Het ijle en sterk versnipperde areaal van het donker pimpernelblauwtje strekt zich uit in een smalle strook van West-Europa tot in West-Azië met het zwaartepunt van verspreiding in Midden- en Oost-Europa; geïsoleerde vindplaatsen bevinden zich in Spanje en op de Balkan. De soort kwam in ons land vroeger op diverse plaatsen voor in Limburg (langs de Maas en haar zijrivieren), Noord-Brabant (in de omgeving van Helmond en Asten) en Overijssel (bij Hengelo in het stroomdal van de Hasselerbeek), vaak in gezelschap van het (gewone) pimpernelblauwtje. In het midden van de vorige eeuw kende de vlinder een periode waarin de aantallen wat toenamen, waarschijnlijk omdat in die tijd op veel plaatsen het traditionele hooilandbeheer van de schraallanden werd beëindigd, zodat deze verruigden. Verdere vergrassing en dichtgroei met struweel leidden er vervolgens toe dat de soort verdween. De laatste inheemse populatie van het donker pimpernelblauwtje (in Midden-Limburg) is samen met die van het pimpernelblauwtje in de jaren 1970 vernietigd bij de aanleg van een camping.
Inmiddels heeft de soort zich na herintroductie in 1990 in de Moerputten bij ’s-Hertogenbosch meer dan vijf jaar achter elkaar voortgeplant. Deze herintroductie blijkt succesvol want de populatie heeft zich verder uitgebreid en is verplaatst naar wegbermen in de buurt, op enkele kilometers afstand van het reservaat. Tussen 2003 en 2005 werden enkele exemplaren van het donker pimpernelblauwtje aangetroffen in Midden-Limburg, in het stroomgebied van de Roer. De soort lijkt daar op natuurlijke wijze een kleine populatie te hebben opgebouwd, waarbij de dieren vermoedelijk afkomstig zijn van populaties uit Duitsland.
Bescherming
Het donker pimpernelblauwtje is in geheel Europa sterk bedreigd. Vanwege de specifieke levenscyclus en bijzondere habitateisen zijn de populaties van deze soort erg kwetsbaar voor een verkeerd (maai)beheer. Hoewel de vlinder minder kritisch is ten aanzien van beheer en milieu dan het pimpernelblauwtje is een goede bescherming van de soort in ons land moeilijker te realiseren. Omdat het donker pimpernelblauwtje zich over grotere afstanden verplaatst, is het leefgebied groter en zijn meer partijen (met allerlei belangen) bij beschermingsmaatregelen betrokken.
Bronnen
Deskundigheid
De Vlinderstichting, Dr. I. Wynhoff.
Literatuur
- Bink, F.A. 1992. Ecologische Atlas van de Dagvlinders van Noordwest-Europa. Schuyt en Co., Haarlem.
- Boeren J. 2005. Beschermingsplan Donker Pimpernelblauwtje Roerdal. Dienst Landelijk Gebied Limburg in opdracht van de Provincie Limburg. Roermond.
- Bos, F.G., M.A. Bosveld, D.G. Groenendijk, C.A.M. van Swaay & I. Wynhoff 2006. De dagvlinders van Nederland verspreiding en bescherming. Nederlandse Fauna 7. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden.
- Figurny, E. & M. Woyciechowski 1998. Flowerhead selection for oviposition by females of the sympatric butterfly species Maculinea teleius and M. nausithous (Lepidoptera: Lycaenidae). Entomologia Generalis 23 (3): 215-222.
- Ommering, G. van, I. van Halder, C.A.M. van Swaay, & I. Wynhoff 1995. Bedreigde en kwetsbare dagvlinders in Nederland: toelichting op de Rode Lijst. IKC-rapport nr. 18, IKC-Natuurbeheer, Wageningen.
- Stankiewicz, A. & M. Sielesniew 2002. Host specificity of Maculinea teleius and M. nausithous (Lepidoptera: Lycaenidae) the new insight. Annales Zoologici (Warzawa) 52(3): 403-408.
- Stettmer, C., B. Binzenhoefer, P. Gros & P. Hartman 2001. Habitatmanagement und Schutzmassnahmen für die Ameisenbläulinge Glaucopsyche teleius und Glaucopsyche nausithous. Teil 2: Habitatansprüche, Gefährdung und Pflege. Natur und Landschaft 76(8): 366-375.
- Swaay, C.A.M van, M. Grutters, & I. Wynhoff 2004. Het donker pimpernelblauwtje in het Roerdal in 2004. Rapport VS2004.037, De Vlinderstichting, Wageningen.
- Thomas, J.A. 1984. The Behaviour and Habitat Requirements of Maculinea nausithous (the Dusky Large Blue) and M. teleius (the Scarce Large Blue) in France. Biol. Conserv. 28: 325-347.
- Thomas, J.A., G.W. Elmes, J.C. Wardlaw & M. Woyciechowski 1989. Host specificity among Maculinea butterflies in Myrmica ant nests. Oecologia 79: 452-457.
- Wynhoff, I. 2001. At home on foreign meadows: the reintroduction of two Maculinea Butterfly Species. Proefschrift LU Wageningen.
- Wynhoff, I., N. Peet & S. Janssen 2003. Mieren en pimpernelblauwtjes bij de Moerputten 2003. Rapport VS2003.45, De Vlinderstichting, Wageningen.
- Wynhoff, I., N. Peet, S. Janssen & C.A.M. van Swaay 2004. Stand van de pimpernelblauwtjes van de Moerputten 2004. Rapport VS2004.51 De Vlinderstichting, Wageningen.
Websites