Uiterlijk
Grote, brede en laag op de poten staande marterachtige, met grijze tot bruingrijze vacht, zwart-wit gestreepte kop, zwarte poten en buik en wittige staart. Lengte 65-80 cm plus 15 cm staart, gewicht 7-18 kilo.
Verspreiding
Algemeen op de meeste hogere gronden in het oosten, zuiden en midden van het land. Ontbreekt in Noord-Holland (behalve het Gooi), Zuid-Holland en Zeeland. Heeft door maatregelen tegen verkeerssterfte en door herintroducties grote delen van zijn oorspronkelijke leefgebied heroverd, een ontwikkeling die nog steeds gaande is, bijvoorbeeld in Utrecht en Brabant.
Leefgebied en voedsel
Halfopen landschap. Heeft dekking en droge grond nodig voor de burchten en een gevarieerd grondgebruik voor zijn voedsel. Bereikt de hoogste dichtheden in agrarisch landschap met kleine stukken bos, veel hagen (of graften in Zuid-Limburg) en voldoende wormenrijk grasland. Lage dichtheden in puur natuurgebied, uitgestrekte bossen en intensief landbouw-(akkerbouw-)gebied. Voedsel heel gevarieerd, zowel dierlijk als plantaardig. In veel streken van Nederland zijn maïs en regenwormen de belangrijkste voedselcomponenten. Verder (afgevallen) fruit, bosvruchten, eikels, graan, muizen(nesten), egels, nesten jonge konijnen, engerlingen, kevers en andere insecten, vogeleieren en aas.
Verblijfplaatsen
Huist het hele jaar door bij daglicht ondergronds in zelf gegraven 'burchten', die in de loop van hun bestaan steeds groter worden. Naast de 'hoofdburchten' bevinden zich in een dassenterritorium altijd nog enkele kleinere bijburchten en eenvoudige vluchtpijpen. Dassenholen herkent men aan de liggend-ovale vorm van de holingang, de halfcirkelvormige, vaak hoge storthoop van uitgegraven aarde, en, indien aanwezig, aan nieuw of oud nestmateriaal, meestal droog gras, in of op de uitgegraven aarde. Dassen hebben geen winterslaap, maar ze zijn bij koude wel veel minder actief en kunnen zelfs dagenlang in de burcht blijven.
Dassen leven meestal in kleine tot grote familiegroepen, die gezamenlijk een territorium bewonen waaruit andere dassen verdreven worden. Centrum en grenzen van het territorium worden gemarkeerd met mest, gedeponeerd in putjes.
Eisen aan de omgeving
Halfopen gevarieerd landschap, met voldoende rustige plekken met dekking en droge grond (grondwater lager dan anderhalve meter onder het maaiveld). De verkeersintensiteit op niet voor dassen afgeschermde wegen mag niet te hoog zijn en het wegennet niet te dicht, omdat lokale populaties door verkeerssterfte kunnen uitsterven.
Staat van instandhouding in Nederland
Tamelijk algemeen tot algemeen in een groot deel van Nederland. Staat niet op de Rode Lijst Zoogdieren, maar is wel een doelsoort voor ontsnippering.
Deskundigheid
- Zoogdiervereniging
- Vereniging Das & Boom
Literatuur
- Lange, R., P. Twisk, A. van Winden & A. van Diepenbeek, 1994. Zoogdieren van West-Europa. St. Uitgeverij KNNV, pp. 180-184.
- Wiertz, J. & J. Vink, 1992. Das Meles meles (L., 1758). In: S. Broekhuizen et al, Atlas van de Nederlandse zoogdieren. St. Uitg. KNNV, pp. 172-177.
Websites