Beschrijving
De brede geelgerande waterroofkever (ook wel kortweg “brede geelrand”), is met een lengte van 36-44 mm de grootste vertegenwoordiger van de waterroofkeversfamilie (Dytiscidae). In Nederland komen acht soorten waterroofkevers voor: zeven uit het geslacht Dytiscus en verder de tuimelaar (Cybister lateralimarginalis); deze zijn allemaal langer dan 25 mm maar altijd korter dan 37 mm. Geelgerande waterroofkevers bezitten een glanzend donkergroene bovenzijde met gele zijranden langs het halsschild en de dekschilden. Bij de brede geelrandwaterroofkever zijn de dekschilden opvallend verbreed waardoor de soort onmiskenbaar is. De kever kan daardoor ook pijlsnel zwemmen. De dekschilden van het mannetje zijn glad, bij de vrouwtjes zijn deze altijd gegroefd. Een determinatietabel voor alle Nederlandse volwassen waterroofkevers is te vinden in Van Nieukerken (1992).
Ecologie
De brede geelrandwaterroofkever is een bewoner van grote, stilstaande wateren, in het bijzonder meren, vennen, grind- en bruinkoolgroeven, en (vis)vijvers. Deze wateren kunnen zowel voedselarm (oligotroof) als (matig) voedselrijk (meso- tot eutroof) zijn, maar ook praktisch zonder meststoffen (dystroof). Het dier zit vooral in het zuiden van het verspreidingsgebied in oligotrofe wateren en in het noorden in meso- tot eutroof water. In Scandinavië zijn voedselarme en zure of grote heldere meren met een dichte randvegetatie van zegge (Carex) en paardestaart (Equisetum) de meest genoemde habitat. Belangrijk is een diepte van minstens 1 m, een oppervlakte van meer dan 1 ha en de aanwezigheid van water- en oeverplanten, in ieder geval langs delen van de oever. Voor de larven lijken bovendien onbeschaduwde stukken oever noodzakelijk. Voor de Nederlandse situatie is geen specifieke informatie bekend over de habitateisen.
De nachtactieve volwassen kevers leven van aquatische insecten (waterwantsen), aas en zieke vis; de larven vreten voornamelijk de larven van kokerjuffers, daarnaast ook op waterpissebedden en nimfen van eendagsvliegen. De paring vindt plaats in de herfst, waarna de eieren, na de overwintering van de kever in diep water, worden afgezet vanaf begin maart tot in mei. Na enkele weken verschijnen de larven die in circa 1,5 maanden drie larvale stadia doorlopen. Het derde stadium larve migreert naar het land om daar in een ondiep holletje te verpoppen; uit de pop kruipt na circa twee weken de volwassen kever. De kevers kunnen zeer goed zwemmen. Zij worden zelden met het net gevangen, echter wel in fuiken met aas; de larven leven vooral in de vegetatie. De brede geelrandwaterroofkever kan vliegen en wordt 's nachts door licht aangetrokken. Er zijn aanwijzingen dat de soort vooral 's nachts actief is.
Verspreiding
Het areaal van de brede geelrandwaterroofkever is westelijk palearctisch en strekt zich uit van Midden- en Noord-Europa tot in Siberië. In Nederland was de soort, met uitzondering van vier vondsten te Ankeveen en ’s-Graveland, alleen bekend van de hogere zandgronden. De meeste vindplaatsen lagen in Noord- en Midden-Limburg, de laatste bij Beegden (1958) en Uffelte (1967). De soort werd als uitgestorven beschouwd, maar in oktober 2005 werd de brede geelrandwaterroofkever herontdekt in Drenthe. Tijdens zoektochten in de afgelopen decennia op allerlei plekken in Nederland is deze waterroofkever verder nooit gevonden. Ook in de ons omringende landen in deze kever uiterst zeldzaam met nog enkele vindplaatsen in Duitsland, Denemarken en Polen.
Bescherming
Zeker in het westelijk deel van zijn verspreidingsgebied (Duitsland, Frankrijk, Nederland, België en Denemarken) is de brede geelrandwaterroofkever gedurende de laatste eeuw zeer sterk achteruitgegaan, zowel in aantal vindplaatsen als in absolute aantallen Als voornaamste oorzaken worden eutrofiëring, dichtgroeien van wateren en mogelijk te grote dichtheden van vis en watervogels genoemd, hoewel hierover geen daadwerkelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Mogelijk is in Nederland daarnaast ook verzuring van vennen (verdwijnen van kokerjufferlarven) en de introductie van de Amerikaanse hondsvis (Umbra pygmaea) en de zonnebaars (Lepomis gibbosus) van invloed geweest. De huidige kennis is anekdotisch van aard want die berust vooral op toevallige waarnemingen. Daarom is nader kwantitatief onderzoek gewenst naar de biologie en het voedsel van deze waterroofkever. Een dergelijke studie zal moeten uitwijzen of de brede geelrandwaterroofkever in Drenthe op meer locaties voorkomt en vooral of een duurzame populatie aanwezig is op de huidige vindplaats.
Bronnen
Deskundigheid
Stichting EIS-Nederland Stichting Bargerveen/Radboud Universiteit Nijmegen.
Literatuur
- Cuppen, J.G.M. 1994. Waterkevers en natuurontwikkeling. Entomologische Berichten, Amsterdam 54: 60-65.
- Dettner, K. 1997. Nachträge und Ergänzungen: Dytiscidae. In: Klausnitzer, B. (red.), Die Larven der Käfer Mitteleuropas. 4 Band. Goecke & Evers, Krefeld: 288-324.
- Fartmann, T., H. Gunnemann, P. Salm & E. Schröder 2001. Berichtpflichten in Natura-2000-Gebieten. Bundesamt für Naturschutz, Bonn-Bad Godesberg.
- Foster, G.N. 1996. Dytiscus latissimus Linnaeus, 1758. Council of Europe Nature and Environment Series 79: 31-39.
- Hendrich, L. & M. Balke 2000. Verbreitung, Habitatbindung, Gefährdung und mögliche Schutzmassnahmen der FFH-Arten Dytiscus latissimus Linnaeus, 1758 (Der Breitrand) und Graphoderus bilineatus (De Geer, 1774) in Deutschland (Coleoptera: Dytiscidae). Insecta 6: 98-114.
- Huijbregts, H. 2003. Beschermde kevers in Nederland (Coleoptera). Nederlandse Faunistische Mededelingen 19: 1-34.
- Nieukerken, E.J. van 1992. Dytiscidae (Waterroofkevers). In: Drost, M.B.P., H.P.J.J. Cuppen, E.J. van Nieukerken & M. Schreijer (red.), De waterkevers van Nederland (Coleoptera). KNNV, Utrecht: 90-160.
- Nilsson, A. N. & M. Holmen 1995. The aquatic Adephaga (Coleoptera) of Fennoscandia and Denmark. 2. Dytiscidae. Fauna Entomologica Scandinavica 32: 1-188.
Websites