Beschrijving
De boomkikker (Hyla arborea) is de enige Nederlandse vertegenwoordiger van de soortenrijke boomkikkerfamilie (Hylidae) van de Nieuwe Wereld. Het is een kleine kikker van maximaal 5 cm. Door zijn felgroene kleur, zijn gladde huid en de hechtschijfjes aan de uiteinden van vingers en tenen is hij gemakkelijk van andere kikkers te onderscheiden. De kleur kan trouwens variëren: ook bruine, blauw- en geelachtige exemplaren komen voor. Over de zijkant loopt een bruine lengteband die de groene rug van de witte tot grijze buik scheidt. Deze band loopt van het neusgat via het oog en het trommelvlies over de flank tot in de liesstreek, waar deze zich vertakt. Mannetjes hebben in de voortplantingstijd een gelige tot roodbruine keel op de plaats van hun kwaakblaas; vrouwtjes hebben een witte keel. De larve wordt, evenals de volwassen kikker, maximaal 5 cm lang en is herkenbaar aan de uitpuilende ogen en een opvallende hoge staartvinzoom, die tot ver over de rug naar voren reikt. De larven zijn zeer schuw en snel onder water verdwenen, waardoor ze niet gemakkelijk te vinden zijn. Na enige minuten rustig wachten komen ze na verstoring weer aan de oppervlakte.
Ecologie
Boomkikkers komen oorspronkelijk voor in uitgestrekte moerasgebieden. Bij gebrek daaraan zijn ze nu vooral te vinden in kleinschalige landschappen met poelen en andere kleine wateren, omgeven door struikgewas, hoge overblijvende kruiden en rietkragen. Ze zijn warmteminnend en verkiezen door de zon beschenen plaatsen. Boomkikkers stellen hoge eisen aan de structuur van de begroeiing. Men vindt ze vaak zonnend in braamstruiken, maar ze zijn vooral ’s nachts actief. De periode van voortplanting begint in de tweede helft van april. De mannetjes trekken het eerst naar het water, waar ze koren vormen om de vrouwtjes te lokken. Ze maken een hard geluid, klinkend als ‘kè-kè-kè’, dat tot op een kilometer afstand hoorbaar kan zijn. Dan vindt de paring plaats en zetten de vrouwtjes kleine eiklompjes af in het water op een diepte van minder dan 10 cm. Per seizoen zet een vrouwtje maximaal 300-400 eieren af. Uit de eieren ontwikkelen zich vrij zwemmende larven, die na ruim twee maanden van gedaante verwisselen en als juveniele dieren het land op klimmen. Meestal zijn deze jonge dieren in hun derde levensjaar geslachtsrijp, maar na een warm seizoen kan dat ook al in hun tweede jaar zijn. ‘s Zomers verblijven alle dieren op het land. Overdag zitten zij in het zonlicht en in de eerste donkere avonduren vangen ze hun voedsel. Ze zijn vaak lange tijd op de zelfde plek te vinden. Een onbekend aantal dieren trekt naar de kruinen van bomen. Vanuit hun hoge zitplaatsen worden in de tweede helft van de zomer regelmatig korte roepjes geuit. Een klein aantal dieren is opvallend mobiel en trekt over afstanden van vele kilometers. Ze overwinteren op het land tussen boomwortels, in een strooisellaag of tussen houtstapels.
Verspreiding
De boomkikker komt in vrijwel geheel Europa voor, maar ontbreekt op de Britse eilanden, in het grootste deel van Scandinavië, Zuid-Frankrijk, Zuidoost-Spanje en Italië. Door Nederland loopt de noordwestgrens van het verspreidingsgebied, ruwweg langs de lijn Vlissingen-Stadskanaal. Boomkikkers zijn in ons land bekend van westelijk Zeeuws-Vlaanderen, centraal Noord-Brabant, Midden-Limburg, de Achterhoek, Twente en Zuid-Drenthe. Vanaf 1950 is de populatiegrootte op veel plaatsen dramatisch achteruitgegaan met een dieptepunt omstreeks 1990. Sindsdien is de boomkikkerpopulatie door een gericht beheer in veel gebieden weer flink toegenomen. Het verspreidingsgebied is onveranderd gebleven, behalve in de Achterhoek, waar het sterk is uitgebreid. In Zeeland en Overijssel echter zijn kleine, lokale populaties verdwenen. Hier en daar zijn buiten het verspreidingsgebied dieren uitgezet, waaronder niet-Nederlandse. Sommige van die populaties houden lang stand.
Bescherming
Door zijn sterke achteruitgang is de boomkikker nu een bedreigde diersoort. Het leefgebied is op veel plaatsen verdwenen, aangetast, verdroogd en geïsoleerd geraakt door intensief landgebruik. Het resterende leefgebied dient te worden behouden en optimaal beheerd. Daarnaast moeten op plekken met hoge grondwaterstanden nieuwe gebieden worden ontwikkeld en zo mogelijk met bestaande worden verbonden. Zowel het natte als het droge deel van de habitat vergen veel aandacht van de beheerder. Op geschikte plaatsen moeten kleine moerassen en poelen worden aangelegd als voortplantingswateren. Geschikte voortplantingswateren hebben een rijk ontwikkelde vegetatie van waterplanten, worden goed door de zon beschenen en zijn vrij van vis. Op het omringende land is een verfijnd beheer vereist van de aanwezige begroeiing, met de juiste nuances in kleinschaligheid. Maaien, snoeien en begrazen dienen op wisselende plekken, op gezette tijden en met lange tussenpozen te worden uitgevoerd.
Bronnen
Externe deskundigheid
Stichting Reptielen, Amfibieën en Vissenonderzoek Nederland (RAVON, www.ravon.nl).
Literatuur
- Beschermingsplan boomkikkers 2000-2004, Directie Natuurbeheer 2001, Wageningen Rapport nr. 42.
- Hom, C.C., P.H.C. Lina, G. van Ommering, R.C.M. Creemers & H.J.R. Lenders (1996). Rode Lijst van bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieën in Nederland. IKC-Natuur, rapport nr. 25, Wageningen.
Websites