Beschrijving
De in Europa voorkomende bittervoorn (Rhodeus amarus) werd vroeger beschouwd als de ondersoort amarus van R. sericeus. Met een lengte van gemiddeld 5 tot 8 cm (maximum 10 cm) is dit een kleine vis uit de karperfamilie (Cyprinidae). De dieren bezitten een kort, gedrongen, zilverkleurig lichaam met een hoge, grijsgroene rug en een opvallende blauwgroene streep, die vanaf het midden van het lichaam tot aan de staart loopt. De schubben zijn groot in vergelijking tot het lichaam (34-38 schubben op de zijlijn). Het visje heeft zilverkleurige ogen met een oranje vlek boven de pupil; de bek is bovenstandig. In de paaitijd (april-juni) hebben de mannetjes rood aangelopen vinnen en bovendien enkele kleine, witte knobbeltjes aan weerszijden van hun snuit.
Ecologie
De bittervoorn wordt aangetroffen in stilstaand of langzaam stromend water boven een niet te weke bodem, zoals in sloten, plassen en vijvers. Verder is een goed ontwikkelde onderwatervegetatie vereist, die beschutting geeft aan de jonge vissen. In stromend water kan de vis in de oeverzone worden aangetroffen. In tegenstelling tot de meeste inheemse zoetwatervissen, voeden bittervoorntjes zich voornamelijk met plantaardig voedsel zoals microscopische algen en wieren op stenen. De dieren zijn hiertoe voorzien van een relatief lange darm. Wieren worden van stenen ‘gegraasd’. Daarnaast wordt spaarzaam dierlijk voedsel genuttigd, zoals vlokreeften, insectenlarven, slakjes en wormen. Voor zijn voortplanting gaat de bittervoorn een symbiose aan met grote zwanen- of schildersmossels. Het mannetje zoekt een gezonde mossel uit, waarbij hij een territorium vestigt. Wanneer er een geslachtsrijp vrouwtje voorbij zwemt, probeert hij haar te lokken. De geslachtsrijpe wijfjes zijn te herkennen aan een dunne, drie tot vier cm lange buis waarmee eitjes worden gelegd in de lichaamsholte van een mossel. De legbuis is slap, maar als het vrouwtje er onder de druk van urine eitjes door perst, wordt de buis in een fractie van een seconde hard. Dan houdt zij de legbuis korte tijd in de instroomopening (sifo) van de mossel en zet de eitjes af. Zodra de eieren zijn gedeponeerd en het wijfje is weggezwommen, stort het mannetje zijn hom over de mossel uit, dat via de instroomopening de eitjes bereikt en bevrucht. Dit gedrag wordt enige malen herhaald met verschillende vrouwtjes en bij verschillende mossels. Het aantal eitjes varieert van 3-15 per zoetwatermossel. De 2 tot 3 mm grote eieren komen na 5 tot 7 dagen uit. De larven verlaten de mossel niet direct nadat ze zijn uitgekomen, maar blijven nog twee tot drei weken in de mossel om hun dooierzak te verteren. Ze klemmen zich daartoe met behulp van een doornachtige zwelling van de dooierzak in de kieuw van de mossel vast, om te voorkomen dat ze uit de mossel worden verwijderd. Zo blijven ze beschermd tegen predatoren. De mossel geniet ook voordeel van de samenwerking. Als een geschikte vis, dus meestal een bittervoorn, passeert, worden wolken mossellarven geloosd. Deze hechten zich met kleefdraden aan de kieuwen en vinnen van de vissen. Ze worden naar de kieuwholte gezogen, waar ze een maand lang als parasieten leven van vissenbloed en uitgroeien tot jonge mosseltjes. Op deze manier weet de mossel zich via de bittervoorn te verspreiden.
Verspreiding
De bittervoorn komt voor in zoete wateren in de gematigde streken van Frankrijk tot aan de Oeral. De soort ontbreekt in Groot-Brittannië en Scandinavië; in België en Duitsland is de bittervoorn erg zeldzaam. In Centraal- en Noordoost-Azië wordt de Europese soort vervangen door de amoerbittervoorn R.sericeus. In Nederland is de bittervoorn vooral aan te treffen in het westen van het land, plaatselijk in hoge aantallen. Het vermoeden bestaat dat het Nederlandse verspreidingsgebied in de loop van de 20e eeuw een kwart kleiner is geworden, maar er bestaat geen volledig beeld van het voorkomen van de soort in ons land. Het zwaartepunt van de verspreiding ligt in het veenweidegebied (Holland, Utrecht, Friesland) en in het rivierenlandschap, waar de bittervoorn voorkomt in brede sloten en vaarten.
Bescherming
Het intensievere gebruik van het cultuurlandschap heeft geleid tot vervuiling, verzuring, kanalisatie en veelvuldig baggeren in sloten. De ingrepen hebben direct en indirect gevolgen voor de watervegetatie, de zoetwatermossels en daarmee op de bittervoorntjes. In het beheer zal aandacht moeten zijn voor minder ingrijpende vormen van slootbeheer, zoals gefaseerd baggeren. Daarnaast is een goede waterkwaliteit en verbinding van leefgebieden van belang voor het overleven van de bittervoorn.
Bronnen
Deskundigheid
Stichting Reptielen, Amfibieën en Vissenonderzoek Nederland (RAVON) werkgroep poldervissen.
Literatuur
- Emmerik, W.A.M. van & H.W. de Nie 2005. De zoetwatervissen van Nederland, ecologisch bekeken. Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven.
- Jong, Th. H. de, 2002. Amfibieën, vissen en baggeren: richtlijnen voor het baggeren van wateren met betrekking tot het voorkomen van kwetsbare en bedreigde amfibieën en vissen. Bureau Viridis, Culemborg.
- Jong, Th de, R.Beenen & P.Heuts 2003. Atlas van de Utrechtse vissoorten. Provincie Utrecht/De Stichtse Rijnlanden. Nie, H.W. de, 1997. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland. Voorstel voor een Rode Lijst. Stichting Atlas Verspreiding Zoetwaterivssen, Nieuwegein.
Websites